Preek van 9 maart 2025

Preek van 9 maart 2025

1zondag Veertigdagentijd jaar C

Deze eerste zondag in de veertigdagentijd vormt samen met de tweede zondag jaarlijks een vast tweeluik. Zo vernemen we vandaag waarin deze bijzondere tijd bestaat. En volgende zondag zullen we zien waarheen deze veertig dagen ons leiden. In beide evangelies toont Jezus ons het antwoord. Vandaag geeft Hij daartoe een spreekwoordelijk voorbeeld dat Hij bekrachtigt door drie Bijbelse uitspraken uit het boek Deuteronomium die er niet om liegen: “De mens leeft niet van brood alleen” (Deut 8,3), “De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen” (Deut 6,13) en: “Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen” (Deut 6,16).

Maar vóór we daaraan toe zijn nemen we best vanaf het begin de draad op. Net als het joodse volk dat in grote getale uittrekt naar de Jordaan voelt ook Jezus zich aangetrokken door Johannes’ oproep om zich te bekeren en zich te laten dopen in de Jordaan. In gebed verzonken daalt de H. Geest over Hem en verneemt Hij wie Hij ten diepste is en waartoe Hij geroepen is: “De welbeminde Zoon van God in wie God zijn welbehagen stelt.” Met dezelfde bewoording zal Hij drie jaar later hangend aan het kruis op cynische wijze bespot worden: “Als Gij beweert de zoon van God te zijn, red dan Uzelf” (Lc 23,39). Een mooie inclusie waarbinnen zijn openbare leven geschraagd zit. De Zoon van God die Gods Blijde Boodschap verkondigt én de mens Jezus die voortdurend beproefd wordt maar staande blijft.

Noch vóór Hij zijn openbaar leven aanvangt wordt Hij al voor de eerste maal zwaar beproefd door een boze, duivelste stem. En bij beproeving moeten wij niet denken aan uiterlijke bekoringen maar aan sterke twijfels en vragen omtrent de levensweg waarvoor een mens gekozen heeft. Wie van ons geraakt is door een levensideaal, wie het leven als een roeping ziet weet maar al te goed hoe hij of zij neergehaald kan worden door ontgoocheling, tegenslag, teleurstelling of ontmoediging. Om die reden horen Jezus’ doop en zijn beproevingen als twee zijden van één medaille. En Lucas maakt met beide verhalen duidelijk dat Jezus een leven lang als God én als mens geconfronteerd zal worden met de vraag: ‘Waartoe leef Ik? Wie dien ik als Zoon van God? Op wie stel ik uiteindelijk mijn volste vertrouwen? Denken we maar aan zijn eenzaamheid in de hof van Olijven En sterker nog aan zijn wanhoopskreet op de Calvarieberg” “ ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (Mt 27.6; Mc 15.34). Of zoals vandaag aan die drie wezenlijke verzoekingen die ook ons te beurt kunnen vallen.

Deze eerste maal kan Jezus passend weerstaan aan deze drie verzoekingen. Ze draaien alle rond de vraag die ook wij ons stellen op een moment van diepe levenstwijfel : ‘Wie ben ik? Wie wil ik zijn? Waartoe leef ik? Vandaag maakt Jezus bedenkingen bij het idee dat een mens is wat hij heeft, wat hij doet of wat een ander over hem/haar zegt. Jezus ontkent deze waarden niet, maar voor Hem valt een mens hiermee niet samen. “Een mens leeft niet van brood alleen” ( Lc 4,5) betekent dat een mens van veel meer leeft dan van soortgelijke dingen. Meer zelfs, wanneer we ze verabsoluteren, dreigen ze al te gemakkelijk in de richting te gaan van “ikke, ikke en de rest kan stikken.

“Niet van brood alleen zal de mens leven”’. Drie bekoringen maakt Jezus mee, daar in de woestijn. Drie is een heilig getal, een symbólisch getal, het duidt op de volheid. Jezus heeft daar de volheid van de bekoringen doorgemaakt. Honger, daar begint het mee. Niet meteen, maar aan het einde, wanneer de vasten al een hele tijd heeft geduurd.

Deze veertigdagentijd wil van ons andere mensen maken die zich niet enkel vastklampen aan bezit en macht, aan prestatie of reputatie. In deze tijd van zuivering kunnen we ons best eens afvragen hoe we naar het voorbeeld van Jezus met onze leefwereld én met elkaar omgaan. Wie is de arme, de zwakke , de kansloze in mijn leven? En wil ik iets voor hen betekenen? Maar de veertigdagentijd is ook een tijd om te groeien in liefde tot God en uit liefde voor God tijd te maken voor gebed en Jezus te herkennen in het gelaat van de ander.

1e lezing: Deut. 26, 4-10; 2e lezing: Romeinen 10, 8-13; evangelie: Lucas 4, 1-13
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd ging Jezus vervuld van de heilige Geest de weg van de Jordaan. Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar Hij veertig dagen verbleef en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets en toen ze voorbij waren, kreeg Hij honger. De duivel zei nu tot Hem: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan aan die steen daar, dat hij in brood verandert.’ Jezus gaf ten antwoord: ‘Er staat geschreven: De mens leeft niet van brood alleen.’ Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld, en de duivel sprak tot hem: ‘Heel dat machtsgebied zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil. Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U zijn.’ Toen antwoordde Jezus hem: ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: ‘Als Gij de zoon van God zijt, werp U dan vanaf deze plaats naar beneden; want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen en zij zullen U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.’ Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’ Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op en verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.