“Ik heb alleen maar gedaan, waarvan ik hoop dat iedereen dat doet.” De 37-jarige Christiaan Zoet is onderweg naar zijn werk, wanneer hij een auto in de sloot terecht ziet komen. Hij zet zijn vrachtwagen aan de kant van de weg stil, belt 112, en gaat naar de gecrashte wagen. Vanaf de slootkant springt hij op de onderkant van de auto, en probeert met de bestuurder contact te leggen.
“Hij krijgt alle lof van de brandweer”, aldus de woordvoerder van de Veiligheidsregio waar het ongeluk plaatsvond. “Doordat hij op de auto stond, kon er dankzij zijn hulp snel een touw om een wiel gedaan worden, waarmee de wagen gestabiliseerd werd. Bovendien had hij contact met het slachtoffer, en het is belangrijk om iemand die zo gewond is bij bewustzijn te houden.”
En de reactie van de vrachtwagenchauffeur zelf? “Ik heb alleen maar gedaan, waarvan ik hoop dat iedereen dat doet.”
“Deel uw brood met de hongerigen”, hoorden wij zojuist in de 1e lezing, “neem de dakloze zwervers op in huis, kleed de naakten die gij ziet, en keer u niet af van uw medemensen.”
In de vorige hoofdstukken kondigde de profeet Jesaja de terugkeer uit de ballingschap aan, alsmede de wederopbouw van Juda. Maar nu, in de tijd na de ballingschap, laat dit beloofde herstel nog lang op zich wachten. Het volk is ontmoedigd en teleurgesteld. In de lezing van vandaag, alsook in de verzen die daarop volgen, hernieuwt de profeet de oude belofte. Maar, daarnaast laat hij God ook het valse vasten, en het niet houden van de sabbat, aan de kaak stellen.
De mens mag dan wel klagen dat God hem niet verhoort, maar het ware vasten bestaat er niet in door louter regels en voorschriften op te volgen, en je tegelijkertijd van je medemensen af te keren. Het waarachtig vasten is ook - en bovenal - het doen van barmhartigheid en rechtvaardigheid, de armen bevrijden en de verdrukten ondersteunen. “Deel uw brood met de hongerigen”, aldus Jesaja, “neem de dakloze zwervers op in huis, kleed de naakten die gij ziet, en keer u niet af van uw medemensen.” … Ik heb alleen maar gedaan, waarvan ik hoop dat iedereen dat doet.
Want, aldus Jezus tot zijn leerlingen, “zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien, en de Vader verheerlijken die in de hemel is.”
Jezus en zijn leerlingen zijn op een berg in Galilea, waar hij tot hen een lange rede houdt: de ‘Bergrede’. “Gij zijt het licht der wereld”, aldus Jezus. Een beeld dat zowel binnen het Oude Testament als binnen het Jodendom van Jezus’ tijd bekend was. Hierin wordt niet alleen God het licht genoemd, maar ook Israël, de Thora, de tempel, en houden zelfs de Schriftgeleerden zichzelf voor een licht te zijn voor hen, die in duisternis zijn.
Nu - in de Bergrede - worden de ‘gij’ (de leerlingen) het licht der wereld genoemd, en niet de Schriftgeleerden. Mochten de leerlingen deze opgave als te ‘hoog’ zien liggen of te moeilijk vinden, dan moeten zij weten dat zij deze taak niet uit zichzelf volbrengen. Zij zijn als een stad, die hoog op een berg ligt en daarom niet onopgemerkt, verborgen in een dal kan blijven. De leerlingen zijn duidelijk zichtbaar. Zij kunnen niet verborgen blijven, evenmin als een stad, die hoog boven op een berg ligt.
Maar niet alleen kunnen de leerlingen niet verborgen blijven, zij mogen het ook niet. Een lamp wordt toch niet aangestoken om vervolgens onder de korenmaat te zetten? Dan gaat de lamp onmiddellijk weer uit. Een aangestoken lamp hoort op de standaard te staan. Want allen in huis moeten het kunnen zien, en erdoor verlicht worden. De leerlingen worden dan ook vermaand om niet door eigen toedoen hun licht te laten uitgaan onder de korenmaat. Maar door goede werken te verrichten, hun licht te laten schijnen voor de mensen.
Wat die goede werken precies zijn, wordt later bij Mattheüs duidelijk gemaakt: de hongerigen te eten en de dorstigen te drinken geven, de naakten kleden, de zieken en gevangenen bezoeken, alsook de vreemdelingen huisvesten. Deze goede werken worden niet gedaan met het oog op een grote of kleine beloning. Integendeel! Zij worden gedaan uit geloof, uit liefde tot God en tot de medemens …
“Ik heb alleen maar gedaan, waarvan ik hoop dat iedereen dat doet”, … aldus de reactie van de vrachtwagenchauffeur, nadat hij de reddingsactie op gang had gezet.
En wij? Hoe zit het met ons? Hoe zit het met ons leven? Proberen wij ons geloof, onze relatie met God en elkaar in het leven van iedere dag vorm te geven? In woord en daad? In doen en laten? Uit liefde tot God en tot onze medebroeders en medezusters? Of keren wij ons van onze medemensen af? En staan wij - metaforisch gesproken - als een soort ramptoerist naar het ongeluk te kijken, maken er foto’s en filmpjes van, en proberen ons tussen de wrakstukken op de weg te wurmen, en door te rijden?
“Als vrachtwagenchauffeur ben ik telkens een week lang van huis en onderweg”, aldus Christiaan Zoet. “En dan zie je regelmatig ongelukken gebeuren. Je hoopt dan altijd dat er mensen zijn die stoppen en zich bekommeren om eventuele slachtoffers.” En wij? Hoe zit het met ons? Zijn wij deze mensen? Amen.
1e lezing: Jes. 58, 7-10; 2e lezing: 1Kor. 2, 1-5; evangelie Matteüs 5, 13-16
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Gij zijt het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waar mee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.’