Preek van 8 september 2024

Preek van 8 september 2024

23zondag door het jaar

De context is van belang. Marcus 7:31-37 wordt voorafgegaan door het teken van de broden, een niet herkennen van Jezus door zijn eigen discipelen en het onmiddellijk wel herkennen van Jezus door vele anderen die van Jezus verwachten dat Hij genezing zal brengen. En daar valt al op dat de doofstomme, een woord dat we eigenlijk niet meer gebruiken ook onder. Hij of was het een zij had allang door waar Jezus mee bezig was. Zijn gevoel voor nuance is gewoon veel beter ontwikkeld omdat je altijd je best blijft doen om nog iets van een herkenbaar geluid op te vangen terwijl wij zo vaak een basishouding aannemen: hij kletst maar wat. Voor dit verhaal zijn een aantal broodverhalen vooraf gegaan en daaruit hebben we al op kunnen maken dat de mens niet alleen van brood leeft. Er is meer nodig om tot volle wasdom te komen. En dat is nu zo’n nuance die we vaak missen omdat alles toch wel gewoon lijkt door te gaan. Als het ons goed gaat sluiten wij juist de oren af en worden wij de doven.

In Marcus 8 confronteert Jezus ons daar hard mee: ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ De vraag blijft dan onbeantwoord: wat wordt niet gehoord en wat wordt niet gezien? Het antwoord klinkt als volgt: Jezus maakt zich bekend als de Messias en als de Zoon van God en zie en hoor dat Jezus het Brood is dat leven geeft.

Marcus probeert ons duidelijk te maken dat we allemaal bij elkaar horen. En Jezus is de verbindende factor door juist die mensen die vaak buiten worden gesloten in het midden te plaatsen. Hij doet dat door kinderen in het midden te zetten, doven te laten horen, blinden te laten zien en verlamden weer te laten lopen. Op de achtergrond klinkt de oudtestamentische profetie zoals uit Jesaja 35 volop mee: ‘Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten. Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen’. Maar zijn we ons bewust van wie die dove, de blinde en de kreupele is? We gaan er te makkelijk vanuit dat het die ander is die met zo’n stok loopt of die wat moeilijk verstaanbare geluiden maakt of in een rolstoel zit. Maar is dat zo? Zijn wij het niet zelf! Zij wij het niet die niet horen, zien en lopen zonder dat we dat zelf vinden. De dove en de blinden hebben een ontzettend goed gevoel ontwikkeld om het maximale te halen waarmee ze minimaal zijn uitgerust. Wij halen vaak het minimale waarmee we maximaal zijn uitgerust door een aura om ons heen te creëren: ik red me wel. Dat gaat gewoon niet op. Dus moeten we het eigenlijk niet omdraaien en zijn wij niet de doven die niet meer horen wat er aan echte woorden wordt gesproken en zijn wij niet de stommen die alleen nog maar wat keelklanken uitstoten terwijl er echt gesproken moet worden als het gaat over onrecht en geweld?

Het Marcusverhaal heeft alle elementen in zich die kenmerkend zijn voor wonderlijke genezingsverhalen. Er is een mens in nood, andere mensen nemen hem mee naar iemand aan wie genezingskracht wordt toegedicht. Deze haalt de mens weg uit zijn nood, er zijn mensen die hier getuige van zijn, en zowel zij als degene die genezen is reageren op eigen wijze op dat wat er gebeurd is. En let dan wel op: in alle drie gedeelten uit het Marcusevangelie zijn andere mensen hun medemens bij Jezus brengen. De gemeente komt hier nadrukkelijk in beeld! Maar niet als kwetsbare maar als sterke: wij kunnen zonder. Maar als ik het heb omgedraaid dat geldt de uitspraak van Jezus: niet de gezonden hebben een dokter nodig maar de zieken. We zijn allemaal ziek niet in de zin van kwalen maar van regelmatig falen en dat wentelen we af op de echte zieken maar daar doen we zze juist geen recht mee want zij roepen om een rechtvaardige benadering en niet als kreupele of blinde of dove.

Een aantal woorden in de tekst vraagt speciale aandacht. Allereerst de Griekse woorden koofon kai mogilalon (7:32). Nogal eens wordt dit vertaald met ‘een doofstomme’. Dit is een foutieve vertaalwijze die ten onrechte doorwerkt in de aanduiding van een mens die doof is. Letterlijk staat er namelijk: ‘een dove en moeilijk sprekende’. Mogilalos betekent ‘met moeite sprekend’ en betekent niet ‘stom’. Dan zou er alalos, sprakeloos of stom (vgl. 7:37; daar is alalos slechts aanhaling uit Jesaja; het legt de nadruk op het goed kunnen spreken als gave van God) hebben gestaan.

Verder vraagt ook het woord Effata (7:34) de aandacht. Dit is geen Grieks woord maar een Aramees woord en het betekent: ‘Ga open’. Jezus zegt dit tegen de dove en moeilijk sprekende. Maar het kan ook zijn dat Jezus dit woord tegelijkertijd tot de hemel richt.

Nauwkeurig verstaan is vereist wanneer het er om gaat wat er precies gebeurt. Wat doet en zegt Jezus, wat de dove en moeilijk sprekende, wat doen en zeggen de omstanders? We lezen dat mensen (familie, vrienden, buren?) uit het gebied van Dekapolis (dus over de grens van Galilea) een dove en moeilijk sprekende bij Jezus brengen. Hij gaat niet zelf, hij wordt door hen gebracht. Zij roepen Jezus op om de dove en moeilijk sprekende de hand op te leggen. Jezus gaat hier op een geheel eigen wijze op in. Hij neemt de man uit de menigte terzijde in afzondering, steekt vervolgens zijn vingers in de oren van de dove en moeilijk sprekende, spuugt en raakt zijn tong aan. Vervolgens kijkt Hij omhoog naar de hemel, zucht diep en zegt tegen hem: Effata, dat is: ga open. Dan gaan zijn oren open en meteen laat de band om zijn tong los, en spreekt hij normaal. Orthoos: opvallend dat deze dove meteen op de goede manier spreekt; doven horen niet hoe woorden worden uitgesproken en kunnen hun eigen stem niet controleren! Vervolgens gebiedt Jezus hun om het gebeurde aan niemand te vertellen, maar hoe meer Hij hun dat gebiedt, des te meer bazuinen ze het overal rond. Ze zijn bovenmatig buiten zichzelf en zeggen dat alles goed is wat Hij doet. Ook de

Jezus mag dan verkondigd worden dat Hij degene is die gekomen is om mensen te bevrijden uit wat hen benauwt en die hen ‘bevrijd en wel’ opnieuw in het leven zet. Dat geldt voor ons allen.

Nog weer een andere mogelijkheid is om de tekst in Marcus 7 nauwkeurig te volgen en op ons in te laten werken hoe Jezus omgaat met deze dove en moeilijk sprekende mens. De nadruk kan dan liggen op de houding van Jezus ‘die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’ (Mare. 10:45). Wat deze dienst van Jezus inhoudt wordt duidelijk. De dove hoeft niet op te klimmen uit zijn wereld naar Jezus, maar Jezus daalt af in de wereld van de dove. Daar spreekt Jezus hem aan op de manier die bij de dove past. Wie er oog voor heeft ziet zomaar één en al gebarentaal!

apart te nemen om haar of zijn aandacht te blijven houden. Omringd door veel anderen doet een dove al gauw niet anders dan ‘rondkijken’.

Dan steekt Jezus zijn vingers in de oren van de man. Het voelt net alsof Jezus aanwijst wat er aan de hand is. Dat lijkt hard voor een mens om zo letterlijk op zijn beperking gewezen te worden. Maar het is ook een heilzaam gebaar. Jezus raakt de man daar aan waar anderen wellicht terugdeinzen.

Jezus spuugt. Aan spuug werd in die tijd geneeskracht toegeschreven. Jezus slaat zijn blik op naar de hemel. Van God hangt uiteindelijk alles af. Het heil komt van boven. Niet van beneden, niet uit spuug, niet uit de mens.

En God hoort. Zoals God sprak bij de schepping van de hemel en de aarde: ‘Er zij licht’, zo spreekt Jezus hier in Gods Naam: ‘Effatha, wat betekent: ga open!’ Jezus spreekt het verlossende woord. Het woord, dat opening geeft. Opening naar God en naar mensen.

1e lezing: Jesaja 35, 4-7a; 2e lezing: Jak. 2, 1-5; evangelie: Marcus 7, 31-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus en begaf Hij zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekapolis. Men bracht een dove bij Hem, die ook moeilijk kon spreken en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen. Jezus nam hem terzijde buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan. Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel op, zuchtte en sprak tot hem: ‘Effeta’, wat betekent: Ga open. Terstond gingen zijn oren open en werd de band van zijn tong losgemaakt, zodat hij normaal sprak. Hij verbood hun het aan iemand te zeggen; maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood, des te luider verkondigden zij het. Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit: ‘Hij heeft alles wel gedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken.’