Broeders en zusters, vandaag horen we het verhaal over Gods wijngaard in twee versies; de eerste versie uit de 1e lezing, uit het boek Jesaja; de 2e versie uit de 3e lezing, uit Matheus’ Evangelie. Die wijngaard is telkens het beeld van het uitverkoren Gods volk. De landeigenaar, God, bemint zijn volk, waarvoor Hij veel moeite doet en zich tot het uiterste inspant. Hij wil zichzelf in liefde aan de uitverkorenen geven. God verlangt ernaar dat zij deel aan zijn zichzelf gevende liefde. Want liefde kan natuurlijk geen eenrichtingsverkeer zijn. Liefde vraagt om wederliefde. God is teleurgesteld omdat er geen wederliefde is van zijn geliefde. De liefdeszang is uiteindelijk veranderd in een klaagzang, in een verwijt van een onbeantwoord liefde. De parabel uit het evangelie vertelt hetzelfde verhaal maar toch niet helemaal hetzelfde. Hier verschuift de accent. De bezitter van de wijngaard heeft alle zorg daaraan besteed en in pacht gegeven aan wijnbouwers. Deze man - is Heer, kyrios en Vader – vertegenwoordigt God, die verantwoording vraagt van zijn mensen, aan wie de zorg toevertrouwd heeft. Maar de pachters doen niet wat er gevraagd wordt. Zij ruimen mensen uit de weg, doen gewelddadig en onrechtvaardig op. Kortom, ze doen zijn plicht niet. Ze zijn niet meer bewust dat ze er zijn namens een ander. Die denken alleen aan hun eigen belang en daaraan alles ondergeschikt maken. Ze doen niet wat God van hen vraagt. Daarom zal het oordeel wel over hen komen.
Opvallend is dat beide parabels beeldverhalen zijn van de werkelijkheid. In de eerste lezing staat de wijngaard symbool voor het volk Israël. Dit volk brengt helaas alleen maar wilde vruchten voort, omdat dit volk in de loop van de geschiedenis, vaak ontrouw is aan het verbond, dat ze met God hebben gesloten. Ze gaan naar eigen weg en zich aansluiten bij andere volken met hun afgoderij. Een paar eeuwen later neemt Jezus dit verhaal over met een andere variant. Hij verschuift dus de aandacht. In tegenstelling met Jesaja, spreekt Jezus nu over een nieuwe kans voor de wijngaard. De misdadigers zullen gestraft worden, maar er komen andere pachters, zoals de tollenaars of zondaars, namelijk mensen met zwaar verleden. Deze hebben Jezus ontmoet en bekeerd; zij zullen voortaan in de wijngaard werken. Dit zijn namelijk christenen zowel uit het Jodendom als christenen uit heidenen. God blijft houden van het volk Israël dat Hij het eerst heeft gekozen en bemind; terwijl het volk van het nieuwe verbond verbonden is met de stam Abraham. De wijngaard staat dus niet alleen voor het volk Israël en de kerk; nee, het gaat nu over de mensheid in algemeen. En wij zijn allemaal verantwoordelijk voor ons gemeenschappelijk huis, de wereld. We moeten daarbij ook denken aan de komende generaties. Jezus doet een oproep om goede vruchten voort te brengen en om ze toe te vertrouwen aan de Heer van de wijngaard opdat de mensheid in geheel ten goede komt.
In beide parabels gaat het dus niet echt om een wijngaard zoals wij die kennen, maar het gaat om de mens in de wijngaard van God de Heer. De vraag is: wat brengt de mens, wij allemaal, daar in die wijngaard van terecht? Dat hangt natuurlijk af van hoe wij ons gedragen in Gods wijngaard van de wereld. Zorgen we liefdevol voor de aarde, die wij van God in bruikleen hebben gekregen? Of is de aarde aan onze hebzucht onderworpen? De mens zorgt, blijkbaar, niet goed voor de wijngaard. Door de bezitsdrang streeft hij alleen maar naar steeds hogere resultaat op wat hij heeft al gezaaid; men wordt hebzucht, onvriendelijk en zelfs gewelddadig. Uit de parabel van het evangelie moeten we ons afvragen als wijngaardeniers, die mogen werken in de wijngaard van God de Heer: Hoe gaan we om met onze medemensen? Doen we het alsof alles en iedereen van ons is, dat alleen wij voor het zeggen hebben? Zijn wij dan niet, die profiteren van de goedheid en de dienstbaarheid van anderen om onze zin op te dringen? Want de wijnbouwers in het evangelie profiteren van de goedheid van de landeigenaar, en van de dienstbaarheid van de dienaren en de zoon.
Broeders en zusters, de man die over de wijngaard van zijn vriend wil zingen, in de eerste lezing, en wie in het evangelie de land eigenaar is, dat is God. De wijngaard waarover Hij een mooi lied zou willen zingen, dat zijn wij, de mens. Tegelijkertijd geeft dit beeld aan ons, hoe goed, hoe zorgzaam en liefdevol God is. Die wijngaard kan ook gezien worden als kansen, die aan ons allemaal zijn gegeven, namelijk mogelijkheden waarmee wij vruchtbaar kunnen werken of leven. En dan denk ik niet allereerst aan bijzondere talenten, maar vooral aan de mogelijkheden om er te zijn voor anderen of voor de naasten. Wat doen we dan met deze Gods gave? Laat u ze braak liggen, of, gebruik u ze alleen voor u zelf? Of, zijn wij alleen maar aardig voor mensen die voor ons liggen? Wij zijn te gemakkelijk geneigd de wijnbouwers uit Matheus’ Evangelie te veroordelen, zonder dat we ons de vraag stellen, of we zelfs iets hebben van die wijnbouwers. God heeft ons die wijngaard gegeven, maar we brengen daaraan soms weinig van terecht, zelfs tot niets. De lezingen van vandaag vragen ons om bewust te leven: eerbied voor de ander, respect voor milieu en de natuur; in alle omstandigheden om Gods weg van liefde en vrede te gaan voor al onze medemensen. Of, in de boodschap van de apostel Paulus uit de 2e lezing: “Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient”. Moge God, de Heer van de wijngaard, ons verstand verlichten en ons hart verwarmen. Amen.
1e lezing: Jesaja 5, 1-7; 2e lezing: Filip. 4, 6-9; evangelie: Matteüs 21, 33-43.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sprak Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: ‘ Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde. Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. Zij mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde. Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten; maar zij behandelden hen op dezelfde manier. Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling, dat zij zijn zoon wel zouden ontzien. Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toeëigenen. Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem. Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?’ Ze antwoordden Hem: Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.’ Toen sprak Jezus tot hen: ‘Hebt gij nooit in de Schrift gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen. Daarom zeg Ik u, het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.’