Vrijheid deel je met elkaar. Dat vrijheid en vrede niet vanzelfsprekend zijn, is door de oorlog in Oekraïne actueler dan ooit. Des te belangrijker is het dat wij stilstaan bij de vrijheid waarin wij mogen leven. Dat doen wij niet alleen tijdens de jaarlijkse Nationale Herdenking op 4 mei en op Bevrijdingsdag op 5 mei, maar ook door het vertellen van verhalen over de oorlog, en door de bevrijding levend te houden: in woord en daad, in ons doen en laten. Dat vrede en vrijheid kwetsbaar zijn, zowel in de wereld als in onze maatschappij, is op dit moment zeer actueel. Delen wij daadwerkelijk vrijheid en vrede met elkaar?
“Ik heb u bestemd als een licht voor de heidenen”, hoorden we zojuist in de eerste lezing, “opdat gij redding zoudt brengen tot aan het uiteinde van de aarde.”
Paulus en Barnabas zijn in Antiochië, en gaan op sabbat naar de synagoge. De mensen van de vorige week zijn er nu weer, evenals andere joden en heidenen. In tegenstelling tot de vorige keer, komt het nu wel tot een verzet tegen Paulus. Velen worden, bij het zien van die grote menigte afgunstig, en beantwoorden de woorden van Paulus met beschimpingen.
Als reactie hierop wenden de predikers zich nu tot de heidenen. “Want aldus luidt de opdracht van de Heer tot ons”, aldus Paulus en Barnabas tot de menigte, “Ik heb u bestemd als een licht voor de heidenen, opdat gij redding zoudt brengen tot aan het uiteinde van de aarde.” Het citaat komt uit de profeet Jesaja. Hierin wordt van de knecht van de Heer gezegd dat hij licht van de heidenen is. In de eerste lezing van vandaag echter, wordt het niet alleen op de predikers betrokken. Ook wordt het betrokken op alle volgelingen van de Messias, die - in woord en daad, in doen en laten - de in Jezus gekomen redding verkondigen, en zo tot licht van hun medemensen, hun naasten, worden. Delen wij daadwerkelijk vrede en vrijheid met elkaar?
“Mijn schapen luisteren naar mijn stem”, aldus Jezus tot zijn toehoorders, “en ik ken ze en zij volgen mij.” Jezus is in gesprek met enkele omstanders, en zij vragen hem of hij al dan niet de Messias is. “Dat heb ik u al gezegd”, antwoordt Jezus hen, “… maar u wilt me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij.”
Jezus als herder, en het volk als zijn schapen voorgesteld. Een beeldspraak, die we niet alleen in het evangelie vinden, maar ook in het Oude Testament. Daarin noemen de Israëlieten, die van oudsher een herdersvolk zijn, God ‘hun herder’, net zoals in Psalm 23. Ook bij de uittocht uit Egypte voert God zijn volk door de woestijn, zoals een herder dat voor zijn kudde doet. Later hopen de Israëlieten dat hun leiders dàt herderschap van God zullen navolgen. David wordt letterlijk achter de kudde vandaan geroepen om herder van het volk te worden. Voor elke nieuwe koning bidt men: ‘dat hij een herder mag zijn voor uw mensen.’
Maar die verwachting wordt niet ingelost. Lang voor Jezus sparen de profeten hun kritiek niet. “Wee de herders van Israël die alleen zichzelf weiden”, klagen de profeten Jeremia en Ezechiël, “Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen, zegt JHWH.”
Tegen die Bijbelse achtergrond mogen wij het evangelie van vandaag lezen, waarin Jezus - in conflict met de Joodse leiders - zegt: “ik ben de goede herder … Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij.” Het visioen van de profeten, aldus de evangelist Johannes, het visioen dat de leiders van Israël het herderschap van God zullen navolgen, is dan - in de persoon van Jezus - alsnog werkelijkheid geworden.
Want, aldus de evangelielezing van vandaag, Jezus is een goede herder. Hij is de herder die oog heeft voor zijn schapen, ook wanneer iemand ten onrechte tot levenslang is veroordeelt. Hij geeft zijn leven, opdat de schapen leven zullen hebben in overvloed. Zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan, en niemand zal ze van hem wegroven. Zijn schapen luisteren naar zijn stem, hij kent ze en zij volgen hem.
Dit beeld van de goede herder past goed bij Roepingenzondag, waarin de Kerk vandaag speciaal het aspect ‘roeping’ onder de aandacht wil brengen: niet alleen de roeping tot het priesterschap, diaconaat en het godgewijd leven, maar ook de roeping die wij allemaal hebben, krachtens ons doopsel: het in praktijk brengen - in woord en daad - van wat wij geloven en belijden, van wat onze diepste en meest innerlijke overtuiging is. Delen wij daadwerkelijk vrede en vrijheid met elkaar?
In de eerste lezing wordt ‘het licht voor de heidenen zijn’ ook betrokken op alle volgelingen van Jezus, die - in woord en daad, in doen en laten - de in Hem gekomen vrede, vrijheid, gerechtigheid en barmhartigheid verkondigen, en zo tot licht van hun medemensen worden. En in de evangelielezing wordt het beeld van de goede herder en zijn schapen geschetst. Zij luisteren naar zijn stem, hij kent ze, en zij volgen hem.
Vrede, vrijheid, gerechtigheid en barmhartigheid zijn kwetsbaar, zowel in de wereld alsook in onze eigen maatschappij. Met vallen en opstaan, zullen wij - binnen ieders eigen context - hier inhoud en betekenis aan moeten geven. Blijven wij, ondanks alles, toch de vrede en vrijheid met elkaar delen? Amen.
1e lezing: Hand. 5, 12-16; 2e lezing: Apok. 1, 9-11a. 12-13. 17-19; evangelie: Johannes 20, 19-31
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 20 ‘Vrede zij u.’ Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.’ Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.’ Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen, toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: ‘Wij hebben de Heer gezien.’ Maar hij antwoordde: ‘Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.’ Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij u.’ Vervolgens zij Hij tot Tomas: ‘Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde, en wees niet langer ongelovig, maar gelovig.’ Toen riep Tomas uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’ Toen zei Jezus tot hem: ‘Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.’ Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend, 31 maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam.