Wat moeten wij doen, want men is bang van ons? Er is veel onbegrip en wantrouwen in onze samenleving. Moslims krijgen de laatste tijd veel negatieve reacties, omdat sommige mensen alles van de islam associëren met terrorisme en de Islamitische Staat. Om vijandige houdingen te verminderen en vooroordelen weg te nemen, is onlangs in diverse Nederlandse steden de straatactie ‘Hallo, wij zijn moslims’ gehouden. Door in gesprek te gaan met voorbijgangers en hen een roos aan te bieden, willen jonge moslims laten zien dat zij niet de bron zijn van het kwaad in de wereld. Dat zij niets te maken willen hebben met geweld en terrorisme. Vooroordelen, aldus de initiatiefnemers, ontstaan vaak door gebrek aan contact, ontmoeting en dialoog. Vanuit dit gebrek kan gemakkelijk een vijandige houding ontstaan en groeien.
“Wat moeten wij doen, mannen, broeders?”, vragen de toehoorders in de eerste lezing aan Petrus en de andere apostelen. Het is Pinksteren. Door de kracht van de heilige Geest worden de leerlingen ware getuigen. Getuigen van de verrezen en levende Jezus Christus. Zij beginnen hier meteen mee, en richten zich tot de in Jeruzalem aanwezige Joden. De toespraak treft doel. Petrus heeft zijn toehoorders weten te overtuigen dat Jezus de door God beloofde gezalfde is. Hierdoor valt er een heel ander licht op de kruisiging. Wat als straf bedoeld was tegen een godslasteraar, blijkt nu een daad te zijn tegen God zelf. Deze beschuldiging treft hen diep in het hart. Zij zijn verbijsterd. Met hun eigen daden worden zij geconfronteerd. Vanuit hun verbijstering vragen zij zich af wat hun nu te doen staat.
“Wat moeten wij doen, mannen, broeders?”, vragen zij diep getroffen. Een vraag die ook eens eerder is gesteld aan Johannes de Doper, toen hij bij de Jordaan zijn toehoorders tot verandering van levensinstelling had opgeroepen. Wat moeten wij doen? Petrus reageert hierop met een oproep: bekeer je en laat je dopen in de naam van Jezus Christus. Wend je je af van zonde en dwalingen, keer om bij een foute richting, en ga een nieuwe weg in. Een totale verandering van denken en gezindheid. Een oude manier van denken en doen wordt afgezworen, een nieuwe aangenomen.
Afstand nemen. Ja, maar van wat? Dat hangt voor een deel af van de concrete situatie. Voor de inwoners van Jeruzalem is dat hun verzet tegen God en zijn gezalfde. Voor de heidenen is het de onwetendheid die hen in de afgodendienst gevangen houdt. Hiervan afstand nemen, om vervolgens een andere, nieuwe weg in te kunnen slaan: de doop in Jezus’ naam, de vergeving van de zonden, en het ontvangen van de heilige Geest. “Wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen”, aldus Jezus tot zijn toehoorders. “De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.” Jezus vergelijkt zichzelf met een deur, met de deur van een schaapskooi. Hier moet men niet denken aan een overdekte stal, maar veeleer aan een plek in de open lucht dat door een aarden wal omringd is. In de wal is een opening uitgespaard, waardoor de schapen ’s avonds in, en ’s ochtends uit kunnen gaan. Een deur is er niet. De deurwachter, die ’s avonds de herder vervangt, plaatst zich in de opening en fungeert zo als deur. De volgende ochtend wordt hij door de herder afgelost, die de schapen onder zijn hand door naar buiten laat trekken, de wildernis in. Zo ook in de evangelielezing van vandaag. Want ook daarin komt de herder na de altijd gevaarlijke nacht op de deur af. De deurwachter doet open, en maakt plaats voor hem. Wanneer de herder zijn schapen naar buiten heeft geleid, gaat hij voor hen uit. Dit is opmerkelijk! Want terwijl wij altijd geneigd zijn te zeggen dat Jezus de schapen in de stal brengt, wordt hier gezegd dat hij hen naar buiten brengt: de wildernis in, het gevaar tegemoet. Ofschoon in de gelijkenis de schapen weliswaar in de beslotenheid van de stal zijn, brengt de herder - als hij komt - hen juist naar buiten, het gevaar tegemoet.
Wat moeten wij dan doen? Ja, wat? Om vooroordelen weg te nemen zijn jonge moslims de straat op gegaan om met voorbijgangers in gesprek te gaan, en hen te laten zien dat zij niet de bron zijn van het kwaad in de wereld. Veelal waren de reacties op dit nieuwe initiatief positief, maar niet altijd. Ook waren er voorbijgangers die de rozen - symbool voor liefde, vrede en schoonheid - weigerden aan te nemen. In de eerste lezing roept Petrus zijn toehoorders op om zich af te wenden van oude manieren van denken en doen, en nieuwe wegen te bewandelen. En in het evangelie zien we dat de schapen de geborgenheid en veiligheid van de stal verlaten, en naar buiten gaan: de wildernis in. De herder gaat hun hierin voor, en zij volgen hem.
En wij? Wat moeten wij doen? Blijven wij veilig binnen zitten, in de beslotenheid van de stal? Of durven wij ons om te keren, de veilige stal te verlaten, en naar buiten gaan om nieuwe wegen te bewandelen? Ook al zijn deze niet altijd even gemakkelijk begaanbaar, en is er soms onderweg veel tegenwind te verduren? Wat doen wij? Ja, wat moeten wij doen? Amen.
1e lezing: Handelingen 2, 14a. 36-41; 2e lezing: 1 Petrus 2, 20b-25; evangelie: Johannes 10,1-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.’ Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen. Een andere keer zei Jezus tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in) en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed.