“We moeten geen land worden dat met zichzelf in oorlog is”, aldus de presidentskandidaat Joe Biden enkele dagen geleden. De onderlinge verdeeldheid in de Verenigde Staten is immens. Zo is de stad Portland al maanden het toneel van demonstraties, rellen en plunderingen, die na de dood van George Floyd waren begonnen. Onlangs liep de spanning in de stad nog verder op, nadat aanhangers van president Trump in een konvooi van honderden pick-uptrucks door de stad reden. Dat leidde op sommige plekken tot confrontaties met Black Lives Matter-demonstranten. “Geweervuur in de straten van een grote Amerikaanse stad is onaanvaardbaar”, aldus Joe Biden. “Ik veroordeel dit geweld ondubbelzinnig … [of die nu van links komt of van rechts] … En ik dring er bij Donald Trump op aan hetzelfde te doen.” … “We moeten geen land worden dat met zichzelf in oorlog is.”
“Als wachter heb Ik u aangesteld over het volk van Israël”, sprak God in de 1e lezing tot Ezechiël, “hoort gij een woord uit Mijn mond, waarschuw hen dan namens Mij”.
Juda en Jeruzalem zijn gevallen. Veroverd en vernietigd door Babylonische troepen. Voor de val van Jeruzalem, had de profeet Ezechiël nog een onvoorwaardelijk onheil aangekondigd. Daarmee wilde hij zijn volksgenoten de illusie ontnemen, dat zij door de zogenaamde onaantastbaarheid van stad en tempel veilig zijn. Na de val van Jeruzalem verandert de verkondiging van Ezechiël. Hij wil degenen die aan de catastrofe schuldig waren, ter verantwoording roepen. Alsmede de vertwijfelden uit hun wanhoop oprichten, door hen te wijzen op de mogelijkheid van een nieuw, heilvol bestaan. Dit doel beoogt hij met een voorwaardelijke heilsverkondiging: dood voor de schuldigen, en heil voor hen die omkeren.
Zo ook in de lezing van vandaag. Hierin vergelijkt Ezechiël zichzelf met een wachter. Met iemand die over Jeruzalem waakt, en haar tijdig waarschuwt. In tegenstelling tot de leiders van het volk, die zich beriepen op de onaantastbaarheid van de stad, heeft hij zijn volksgenoten tijdig gewaarschuwd. Maar zoals de profeet verantwoordelijk is voor de overdracht van zijn boodschap, zo is ieder mens verantwoordelijk voor zijn relatie tot God. Wie zich bekeert, zal leven. Maar wie zich niet bekeert, gaat zijn ondergang tegemoet. Moeten we ook hier geen stad worden die met zichzelf in oorlog is?
“Wanneer uw broeder gezondigd heeft”, aldus Jezus tot zijn leerlingen, “wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen.”
De evangelielezing van vandaag gaat over geschillen en vergrijpen die tussen leden van de gemeente plaatsvinden. Als men daarmee geconfronteerd wordt, moet hij of zij het onkruid niet overhaastig willen scheiden van de tarwe. De bedoeling is veelmeer dat de veroorzaker van het kwaad voor de gemeenschap behouden blijft. Juist van de benadeelde partij wordt gevraagd om zich daartoe tot het uiterste in te spannen.
In de eerste plaats heeft men, gemotiveerd door liefde en zorg, met zo iemand een persoonlijk gesprek. Als hij of zij niet wilt luisteren, dan moet de hulp van twee of drie anderen worden ingeroepen. Niet als getuigen in een rechtszaak, maar om kracht bij te zetten aan de oproep om tot het geloof terug te keren. Als hij of zij nog niet wilt luisteren, dan moet de leerling het aan de gemeente vertellen: de gemeenschap van hen die tot het Rijk Gods behoren. Het doel van deze actie is om elk struikelblok te verwijderen, om de dolende in de gemeente terug te brengen. Als ook dat mislukt, “beschouw hem dan als een heiden en een tollenaar.” Moeten we ook hier geen gemeenschap worden die met zichzelf in oorlog is?
Ondanks al deze woorden heeft de lezing van vandaag toch een positieve bedoeling, namelijk: de dwalende broeder met alle middelen proberen te redden. Dit blijkt ook uit het slot van de lezing: “waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden.” Eensgezindheid. Het is het principe van de wederzijdse liefde, het ‘hart van de Thora’. Het is de liefde die opbouwt, en als een rode draad door de lezingen van vandaag loopt. In de 1e lezing weet de profeet Ezechiël dat er in de catastrofe van de Babylonische ballingschap alleen redding zal zijn voor het volk, als het opnieuw dit ‘hart van de Thora’ ontdekt: wederzijdse liefde, broederlijke solidariteit. En in de evangelielezing gaat het niet zozeer om casuïstiek, maar veeleer om de opbouw van de gemeente, om de eensgezinde liefde voor de broeder en zuster.
Tja, en wat kunnen wij hiermee? In een tijd waarin steden in binnen- en buitenland het toneel vormen van demonstraties, rellen en/of plunderingen? Zo viel onlangs de burgemeester van Portland de president met harde woorden aan: “u heeft haat en verdeeldheid gecreëerd”, zei hij tijdens een persconferentie. “U heeft geprobeerd ons uit elkaar te drijven. En nu wilt u dat ik het geweld stop dat u heeft helpen creëren?” Wat kunnen wij met de lezingen van vandaag? Zeggen ze dat wij ons aan wetten en regels moeten houden? Dat er enkel ‘law-and-order’ moet zijn? Of gaat het om wat anders? Dat we geen gemeenschap moeten worden die met zichzelf in oorlog is? Om medemenselijkheid, eensgezindheid, mededogen, en broederlijke solidariteit? Of, gaat het soms om beide? Amen.
1e lezing: Ezechiël 33, 7-9; 2e lezing: Romeinen 13, 8-10; evangelie: Matteüs 18, 15-20
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Kerk. Wil hij ook naar de Kerk niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u: wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn. Eveneens zeg ik u: wanneer twee van u eensgezind op aarde iets vragen - het moge zijn van het wil - zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is. Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.’