Een koning komt de joodse geleerde Rabban Gamliel tegen en zegt tegen hem: “Ik weet niet zo goed hoe ik ‘t u moet zeggen, maar ... uw God ... ja, uw God is eigenlijk een dief. Adam sliep de vredige slaap van de rechtvaardigen en daar ontfutselt God hem zo maar een rib.” Het was de dochter van de wijze man die de vorst antwoordde: “weet u, majesteit, wat mij in de afgelopen nacht is overkomen? Iets verschrikkelijks. Dieven zijn mijn woning binnengedrongen. Zij hebben al mijn zilverwerk gestolen en er goud voor in de plaats gelegd.” “Was ik maar het slachtoffer van zulke dieven”, zei de koning. “Toch is dat Adam overkomen”, zei de dochter van de geleerde. “God heeft hem een rib ontnomen, dat is waar, maar in ruil daarvoor heeft Hij hem een vrouw gegeven om een levenspartner voor hem te zijn.”
Op humoristische wijze speelt deze joodse vertelling met de gedachte uit de eerste lezing: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.”
Een hulp maken die bij de mens past, is nog niet zo eenvoudig. Eerst vormt God uit de aarde (adama) alle dieren op het land en de vogels in de lucht, en brengt ze bij de mens (adam). De gelijkenis tussen de Hebreeuwse woorden adama en adam illustreert de nauwe verbondenheid tussen de aarde en de mens. Deze geeft aan alle dieren wel een naam, maar een passende hulp zijn ze niet voor hem. Dan bedenkt God een ingewikkelde constructie. Hij laat de mens in een diepe slaap vallen, en neemt uit diens lichaam één rib, waaruit Hij een nieuw wezen creëert, de vrouw. Zo komen uit de ene adam, uit de ene mens, een man (isj) en een vrouw (isja) voort.
De verborgen boodschap achter dit verhaal is: de mens heeft gemeenschap nodig. Alleen-zijn is niet goed voor de mens. Daarom schept God de dieren, waarna de mens hun namen geeft om zo in een levende relatie met hen te treden. Maar geen van die wezens ‘past’ bij de mens. Want hij heeft een echte partner nodig, een hulp tegenover hem, zoals dat in het Hebreeuws staat. Die hulp is niet zozeer een slaaf of een sloof, maar veeleer een evenwaardige en gelijkwaardige partner. God wil dus voor de mens een tegenhanger zoeken, iemand die hem daadwerkelijk tegenover staat. Dan pas kunnen zij één zijn, samen een eenheid vormen.
“Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten”, aldus Jezus tot de farizeeën, “om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen één vlees worden.”
Jezus is nog in Galilea. En onderweg van Kafarnaüm naar Judea onderricht hij de menigte en treedt hij met farizeeën in debat, bijvoorbeeld over echtscheiding. Voor de farizeeën was de vraag niet zozeer of echtscheiding an sich was toegestaan, zoals hun vraag in het evangelie impliceert, maar veeleer: onder welke voorwaarden is echtscheiding wettig toegestaan? Het lijkt misschien een gewone vraag. Echtscheiding is kennelijk iets van alle tijden. Maar nog niet zo lang geleden werd Johannes de Doper gearresteerd, en uiteindelijk ook onthoofd, vanwege zijn kritiek op koning Herodes die zijn schoonzus Herodias had gehuwd. Een ‘verkeerd’ antwoord zou ook Jezus in grote problemen kunnen brengen.
Door de schrift met schrift te bekritiseren, verplaatst Jezus de discussie van ‘wat is wettig?’, naar ‘wat wilde God met de schepping?’ Deze verschuiving is belangrijk, omdat het de werkelijke vraag naar de oppervlakte haalt, namelijk: waar gaat het in het huwelijksleven uiteindelijk om? In zijn antwoord aan de farizeeën verwijst Jezus naar het begin, naar de schepping: God schiep hen mannelijk en vrouwelijk, aldus Jezus, en “daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen één vlees worden.” Met andere woorden: het huwelijk drukt uit dat man en vrouw een eenheid vormen. Die eenheid mag niet door mensen worden verbroken. Jezus verplaatst aldus de discussie van het terrein van de mannelijke privileges naar het terrein van de mannelijke èn vrouwelijke wederkerigheid in zegen en verantwoordelijkheid.
“Het is niet goed dat de mens alleen blijft”, aldus God in de eerste lezing. “Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.” De mens heeft gemeenschap nodig. Alleen-zijn is niet goed voor de mens. In de eerste lezing schept God de dieren op het land en de vogels in de lucht, waarna de mens hun namen geeft om zo in een levende relatie met hen te treden. Maar geen van die wezens ‘past’ bij hem. Waarschijnlijk omdat zij hem geen tegenhanger zijn, hem niet een ware tegenover zijn. Wel vond hij dit bij de vrouw. “Daarom”, aldus Jezus tot de farizeeën, “zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen één vlees worden.”
Alleen-zijn is niet goed voor de mens. Of het nu binnen een huwelijk is of vriendschap, samenleving, gemeenschap, maatschappij of vereniging: de mens heeft gemeenschap nodig. Dit klinkt evident. Maar ware gemeenschap tussen mensen kan alleen zijn wanneer we voor elkaar een tegenover zijn, een ware tegenhanger. Verschil moet er zijn. Want alleen dan kunnen wij evenwaardige en gelijkwaardige partners voor elkaar zijn, en samen een eenheid vormen. Alleen dan bestaan onze relaties niet uit zilverwerk, maar uit goud. Amen.
1e
lezing: Genesis 2, 18-24; 2e lezing: Hebr. 2, 9-11; evangelie: Marcus 10, 2-16
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen er ook Farizeeën die Jezus vroegen: ‘Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?’ Daarmee wilden zij Hem op de proef stellen. Hij antwoordde hun met een wedervraag: ‘Wat heeft Mozes u voorgeschreven?’ Zij zeiden: ‘Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief op te stellen en haar weg te zenden.’ Doch Jezus antwoordde hun: ‘Om de hardheid van uw hart heeft hij die bepaling voor u neergeschreven. Maar in het begin, bij de schepping, heeft God hen als man en vrouw gemaakt. Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen een vlees worden. Zo zijn zij dus niet langer twee, een vlees als zij geworden zijn. Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’ Thuis ondervroegen de leerlingen Hem nogmaals daarover. Hij sprak tot hen: ‘Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk.’ De mensen brachten kinderen bij Hem met de bedoeling dat Hij ze zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen ze af. Toen Jezus dat zag, zei Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen. Want aan hen die zijn zoals zij behoort het Koninkrijk Gods. Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er zeker niet binnengaan.’ Daarop omarmde Hij ze en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde.