Broeders en zusters. Jezus gaf zijn leerlingen de beker met wijn als symbool van zijn vergoten bloed en in het kader van de joodse traditie noemt hij zich de ‘ware wijnstok’. Dat wil zeggen: alleen in verbondenheid met Jezus zullen de leerlingen vruchten kunnen dragen en Jezus’ leven is een fel verzet tegen een wettisch verstaan over God. Verzet tegen formaliteit, die de liefde miskent en de wil van God misbruikt. Door zijn leven brengt Jezus aan diegene, die in Hem geloven, terug tot het wezen van de geboden: liefde, gerechtigheid, barmhartigheid en vrede. Zoals Jezus het doet, zullen we dus moeten leren de ander te zien, los van zijn tekorten, om van hem te houden. De liefde, die Jezus heeft voorgeleefd, vraagt daarom offers en zelfoverwinning. Niemand is ooit zo trouw in de vriendschap geweest dan Jezus. Op het uur van zijn afscheid zegt Hij tot de leerlingen nadrukkelijk: “U, heb Ik vrienden genoemd; want Ik heb u alles meegedeeld, wat Ik van de Vader heb gehoord”. Jezus dwingt niemand en wil niemand zijn liefde opleggen. Hij bemint hen bovendien niet volgens de maat van de verdiensten.
Wij elkaar moeten liefhebben, zegt Jezus. Hij bedoelt daar niet alleen maar geloofsgenoten mee. Nee, alle mensen zonder onderscheid moeten wij liefhebben. Hij ziet ons niet omdat wij zo goed zouden zijn of omdat we alles fantastisch zijn. Zijn liefde verdraagt al onze fouten en gebreken. God ziet ons niet pas, wanneer we ons tot Hem bekennen, wanneer we ons in Hem geloven. Hij houdt van iedereen, van welk geslacht ze zijn, welke huidskleur ze ook hebben, ja, zelfs om het even wat ze geloven! Het maakt voor Hem geen verschil. In de eerste brief van Johannes staat geschreven: ‘Ieder die liefheeft is een kind van God en kent God. De mens zonder liefde kent God niet’. Dus, God houdt niet alleen van diegenen die in Hem geloven, maar ook van diegenen die helemaal niets van Hem moeten hebben. Als we die brief uit het Nieuwe Testament echt serieus nemen, dan kan het zelfs zijn, dat mensen die voortdurend Gods naam uitspreken en in onze ogen heel vroom en godvruchtig zijn, God niet echt hebben herkend. Misschien staan ze zelfs nog verder verwijderd van God. Of men God herkend heeft, of men Hem gevonden heeft, blijkt niet uit de studie, niet uit één of andere theologie, ook niet uit de catechismus. Het blijkt zelfs niet uit het lidmaatschap van één of andere kerk. Volgens Johannes heeft een mens pas God gevonden, wanneer blijkt dat ieder mens liefheeft en dat hij liefdevol omgaat met mens en natuur. Daarom moeten we elke dag opnieuw zijn boodschap leren verstaan. Vriendschap is immers wederzijdse liefde, die berust op een diepe omgang met elkaar. Wij kunnen zijn geboden dan slechts met vreugde doen als wij verbonden blijven met God. Wie dan met Hem op weg gaat, vandaag en de dagen die Hij ons geeft, zal niet onvruchtbaar hebben geleefd.
Broeders en zusters, het is voor ons een Gods roeping om gestalte te geven aan Gods hartelijkheid onder de mensen, vooral aan hen die Jezus noemt ‘de minsten van de zijnen’. Vragen wij God in ons leven te komen met zijn liefde en met zijn kracht, opdat wij die verlammende grenzen kunnen doorbreken, opdat wij de wil en de kracht kunnen vinden om tegenover ieder mens op zijn minst een beetje respect en eerbied aan te tonen.
1e lezing: Hand. 10,25-26.34-35.44-48; 2e lezing: 1 Joh. 4,7-10; evangelie: Joh.15, 9-17
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “ Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden, in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden. Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden, als gij doet wat Ik u gebied. Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord. Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt. Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.”