Naar aloude gewoonte vangt het joodse paasmaal aan met vier vragen die de jongste zoon aan zijn vader mag stellen: “Vader. Waarom is deze avond zo geheel anders dan de andere avonden? Andere avonden eten we naar believen gezuurd en ongezuurd brood, vanavond alleen ongezuurd brood? Andere avonden eten we allerlei groenten, vanavond bitterkruid? Andere avonden eten we in zittende of leunende houding, maar vanavond liggen we allemaal aan?”. Het antwoord dat de vader geeft vormt precies de centrale gedachte het pesachmaal: “Wij waren slaven voor Farao in Egypte, en de Heer onze God heeft ons vandaar met sterke hand en uitgestrekte arm weggevoerd.” Tijdens dit pesachmaal wordt de laatste avond herdacht voordat Israël uit Egypte vluchtte. Die nacht hadden de broden geen tijd om te rijzen en delen ook Jezus en zijn leerlingen deze traditionele niet gerezen broden. Als jongste apostel zal ook Johannes die avond aan Jezus deze vragen hebben gesteld. Maar dat uitgerekend dit paasmaal voor Jezus een geheel andere betekenis krijgt zal Johannes toch niet in zijn volheid beseft hebben. Ook niet wanneer Jezus zich met het gebroken brood en de vergtoten wijn in hoogst eigen persoon identificeert als paaslam dat geslacht zal worden. Vandaag, tweeduizend jaar later weten wij dat Hij in deze twee tekenen zijn naderende dood present stelde. Zijn offerdood aan het kruis waarvoor Hij doelbewust gekozen heeft om het nieuwe verbond tussen God en de mens te bezegelen. Zo werd dat laatste pesachmaal van Jezus met zijn leerlingen een soort testament dat Hij ons nalaat: “Doe dit tot een gedachtenis aan Mij” (Lc 22,19). Dat is ook de reden waarom wij zoals de eerste christenen in Rome de eucharistie in veel kerken op een offerblok of op een graftombe vieren.
Wanneer ik dit zo zeg, ben ik mij er maar al te goed van bewust dat elk woord of beeld, hoe goed gekozen, nooit in staat zal zijn om dit zo belangrijke mysterie én centrale sacrament van ons geloof bevattelijk te maken. Want Jezus geeft aan het paasmaal een nieuwe betekenis. Hijzelf is het nieuwe Paaslam en dat toont Hij in de tekens van gebroken brood en vergoten wijn. Van het brood zegt Hij: ‘Dit is mijn Lichaam’, en de wijn is ‘zijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen.’ Daarmee herstelt en sluit Hij het definitieve verbond tussen God en zijn volk. Niet met het bloed van offerdieren, maar met zijn eigen bloed. Het bloed dat symbool staat voor zijn leven dat Hij opoffert opdat er nieuw en eeuwigdurend leven mag ontstaan tussen God en mens. Over dat brood en die wijn die de leerlingen die avond met elkaar delen zegt Augustinus in een catechese over het paasmaal: ‘Ontvang wat je bent, en word wat je ontvangt’. Het brood van het paasmaal wordt het brood waarmee Christus onszelf tot christus maakt. Naast al onze menselijke tekortkomingen, moeten we er wel meteen aan toe voegen. Dat is de erfenis die Jezus ons nalaat. Dat je wordt wie je ten diepste bent. Dat je voor elkaar zo goed bent als God ook zou zijn. Dat je God handen en voeten geeft. Dat je zijn beeld en gelijkenis bent, lichaam en bloed. En dat je, ook al moet je aan het eind sterven, dat je dan nóg bestemd bent om op te staan en bestemd bent voor het beloofde land. ‘Ontvang wat gij zijt en word wat gij ontvangt’ Het zijn de woorden die we de meest kernachtige samenvatting kunnen noemen van onze liturgie als mystieke weg. Ze tonen ons tevens aan dat het hoogtepunt van elke eucharistie niét de consecratie dan wel de deelname aan de communie is. Jezus die zijn Lichaam aan ieder van ons geeft opdat wij zijn lichaam zouden vormen.
Op zich is dit reeds meer dan een overweging waard ware het niet dat Augustinus tegelijk ook over een ander lichaam van Christus spreekt. Het lichaam van de armen, de zwakken, de zieken. Zij zijn het lichaam van Christus in deze wereld. Johannes Chrysostomus, een andere kerkvader en bisschop van Constantinopel, zei vaak: “Wanneer je het lichaam van Christus wil eren, schaam je dan niet als het naakt is. Eer Christus niet in zijden gewaden, terwijl je buiten het kerkgebouw die andere gekwelde Christus verwaarloost.” Het lichaam van Christus is dat van de bejaarde die niet recht kan, van de arme die geen hulp durft te vragen, van de vluchteling die niet aan de bak komt omdat hij een vreemde naam heeft, van de vrouw die gedwongen is om zich aan mensenhandelaars over te geven, én van alle mensen die als ding beschouwd en behandeld worden. Zij zijn lichamen waarvan we de geschiedenis niet kennen en wier namen opgeslokt zijn door de zee. God echter kent de naam van die arme lichamen. Hun lichaam is zijn lichaam.
We beminnen het Lichaam van Christus in de eucharistie. We beminnen het Lichaam des Heren in het lichaam van de armen. Hun kwetsbaarheid is de kwetsbaarheid van God. De verering van het gebroken en weggeschonken lichaam van Christus op het altaar zal ons daarom helpen om Christus te beminnen in de minsten van zijn broeders. (naar: Vincenzo Paglia, Het Woord van God elke dag. 2018, p. 204)
1e lezing: Exodus 24, 3-8; 2e lezing: Hebr. 9, 11-15: evangelie: Marcus 14, 12-16. 22-26
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Hem: ‘Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen, zodat Gij het paasmaal kunt houden?’ Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: ‘Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik water draagt; volg hem en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: Waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien, met rustbedden en van al het nodige voorzien: maakt daar alles voor ons klaar.’ De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed.
Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun met de woorden: ‘Neemt, dit is mijn Lichaam.’ Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken alles daaruit. En Hij sprak tot hen: ‘Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen. Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.’ Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.