‘Liefde is aangeboren, haat is aangeleerd.’ Zo luidt de titel van een essay die onlangs in een opinieblad is verschenen. Waar antisemitisme toeneemt, aldus de auteur - een fractievoorzitter uit de Tweede Kamer -, neemt de haat jegens de ander toe. En waar de haat toeneemt, is geen enkele minderheid veilig. Antisemitisme is niet iets van de laatste tijd. Het is een eeuwenoud uitsluitingsproces, waarbij mensen hun deelname aan de samenleving wordt ontzegd. Zij worden niet beoordeeld op basis van wat zij doen of zeggen, maar op basis van wie zij zijn. Het betekent dat je ze een deel van hun menselijkheid afpakt. De makkelijkste manier om dat te doen, is door ‘de ander’ als een existentiële bedreiging neer te zetten.
Maar het kan ook anders. “Nu besef ik pas goed”, aldus Petrus in de eerste lezing, “dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat, maar dat, uit welk volk ook, ieder die Hem vreest en het goede doet Hem welgevallig is.”
Petrus is in de havenplaats Caesarea. Hier woont Cornelius. Hij is een vroom en godsdienstig man, vrijgevig en een man van gebed. Hij is rechtvaardig, vereert God, en staat bij het Joodse volk in aanzien. Een beter mens kun je je niet voorstellen. Het enige negatieve aan de man is: hij is een heiden, een vreemdeling, officier in het Romeinse bezettingsleger. Door middel van visioenen komen Cornelius en Petrus met elkaar in contact.
In het begin toont Petrus zich sceptisch. Immers, bij binnenkomst eert Cornelius Petrus met een voetval, voor Romeinen een zeer gebruikelijke geste. Voor Joden echter is het ongehoord om mensen te aanbidden, en Petrus antwoordt dan ook met “ik ben ook maar een mens.” Daarnaast is het voor Joden ook verboden om met niet-Joden om te gaan en bij hen aan huis te komen. Tocht weet Petrus zijn scepsis te overwinnen. Want, in een visioen hoort hij dat wat God rein heeft verklaard, een mens niet voor onrein mag houden. Petrus stemt hiermee in, en zegt dan: “Nu besef ik pas goed dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat.”
“Dit is mijn gebod”, aldus Jezus in het evangelie, “dat gij elkaar liefhebt zoals ik u heb liefgehad.”
In de evangelielezing van vorige week wordt de eenheid tussen Jezus en de zijnen met een wijnstok vergeleken. De ranken (= leerlingen) kunnen geen vrucht dragen wanneer zij niet met de wijnstok (= Jezus) één zijn. De evangelielezing van vandaag is een voortzetting van deze allegorie, en legt met name de nadruk op het gebod van de liefde: heb elkaar lief.
De beelden die hiervoor gebruikt worden, sluiten aan bij de ons onbekende Hellenistische hofcultuur. De koning bepaalt de gang van zaken in het koninklijk huis. De slaven weten niet wat hun koning doet. En de koningszoon zoekt vrienden uit die hij in het huis van zijn vader introduceert. Hij laat hen weten wat hij van zijn vader hoort. Hij draagt zijn vrienden op om vruchten voort te brengen.
Hier sluit de tekst aan bij de allegorie van de wijnstok. Hij houdt van hen, als zij bereid zijn te doen wat hij van hen vraagt. Hij gaat met hen een liefdesverbond aan op leven en dood. Het mag duidelijk zijn dat deze beeldtaal aan alle kanten raak is: Jezus is de koningszoon die zijn leven geeft voor zijn vrienden, en die nu aan zijn vrienden voorhoudt dat zij elkaar moeten liefhebben. ‘Je leven geven’ voor je vrienden, als teken van liefde voor hen. Het is een in de oudheid geliefkoosde gedachte rondom het thema ‘vriendschap’.
In onze wereld mag dit misschien soft en naïef klinken, maar wie iets van het leven van Jezus begrijpt, weet dat dat niet zo is. Heb elkaar lief. Dat is, aldus Jezus: blijf verbonden met elkaar door vast te houden aan wat ik jullie heb meegegeven, vanuit mijn verbondenheid met God. Jawel, God - die Jezus heel intiem ‘zijn Vader’ noemt - is de bron van waaruit Hij denkt, doet en leeft. Hetzelfde geldt ook voor zijn leerlingen. Jezus is hun bron van waaruit zij denken, doen en leven, en - in het verlengde hiervan - voor elkaar instaan, en naar elkaar omzien.
Heb elkaar lief. Het zijn mooie, maar tevens ook grote woorden. Wij willen dit wel in praktijk brengen, maar ervaren ook dat wij hierin vaak tekort schieten. Het is eerder vallen dan opstaan. Wij ervaren dit niet alleen in ons eigen leven, maar zien het ook in de media: bijvoorbeeld wanneer we lezen over antisemitisme en xenofobie in wereld en maatschappij. En toch! Nederland kan alleen vooruit, aldus de essayist in het opinieblad, als wij consensus bereiken over wat het betekent burger van dit land te zijn. Ons land is inderdaad diverser dan ooit. Maar diversiteit is niet bedreigend als het kan groeien op een bodem van consensus over de gedeelde spelregels. Sterker nog, diversiteit kan de gedeelde consensus verrijken, bijsturen, en inclusiever maken. Zo kunnen antisemitisme en vreemdelingenhaat worden bestreden. Is dit te groots gedacht, een utopie? Of misschien ook niet? In de eerste lezing weet Petrus toch ook zijn scepsis ten aanzien van een vreemdeling te overwinnen. Is liefde misschien dan toch aangeboren, en haat aangeleerd? Amen.
1e lezing: Hand. 10, 25-26. 34-35. 44-48; 2e lezing: 1 Joh. 4, 7-10; evangelie: Johannes 15, 9-17
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik jullie liefgehad. Blijf in die liefde met Mij verbonden. Als je mijn opdracht ter harte neemt, zul je in liefde met Mij verbonden blijven, zoals ook Ik de opdracht van mijn Vader ter harte heb genomen en met Hem in liefde verbonden blijf. Dit alles heb Ik jullie gezegd om jullie deelgenoot te maken van mijn eigen vreugde, en zo jullie vreugde volkomen te maken. Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die Ik jullie heb toegedragen. De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft. Mijn vrienden zijn jullie, maar dan moeten jullie ook doen wat Ik jullie opdraag. Voor Mij zijn jullie geen dienstknechten meer: een knecht heeft geen begrip van wat zijn meester doet. Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld. Niet jullie hebben Mij uitgekozen; nee, Ik heb jullie uitgekozen en Ik heb jullie de taak gegeven eropuit te gaan en vrucht te dragen, vruchten die blijvend zijn. Wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, Hij zal het je geven. Dit draag Ik jullie op: dat je elkaar liefhebt.