Ik weet niet, zusters en broeders, of de kinderen van vandaag het nog doen, ‘verstoppertje spelen’. In mijn kindertijd was het een geliefd spel voor neefjes en nichtjes en de kinderen uit de buurt op de lange zondagmiddagen. En op een boerderij waren natuurlijk eindeloos veel plaatsen waar je je met succes kon verstoppen. Het leukste was dat je kameraadjes lang naar je moesten zoeken vóór ze je eindelijk gevonden hadden. Je was dan wel een beetje teleurgesteld dat ze je toch hadden kunnen vinden. Maar toch vooral heel blij dat je gezocht en …. gevonden was. Het ergste was als ze je niet konden vinden en je tevergeefs lieten wachten in je schuilholletje. En nog erger was dat je speelkameraadjes je helemaal vergeten waren en ondertussen met kinderlijke wispelturigheid een ander spel waren gaan spelen.
Dit kwam mij in gedachten toen ik deze week het verhaal van de Wijzen uit het Oosten opnieuw las. Speelt God soms ook verstoppertje met ons? Het lijkt er wel op als ik merk dat de Wijzen zolang moesten zoeken en eindelijk, na veel omwegen, vonden wie zij zochten. Het was als een Divina Comedia, een goddelijk verstoppertjesspel. Want, zo verzekert ons de Profeet Jesaja, ….tot onze ontsteltenis: ‘Onze God is een God die zich verbergt’ (45,15). God is dus blijkbaar een God die zich per definitie verbergt, die zich verstopt houdt en die zich door ons wil laat zoeken en vinden. Daarom heb ik in deze kersttijd altijd te doen met de herbergiers van Bethlehem die maar altijd de schuld krijgen ‘omdat er voor Maria en Jozef geen plaats was in hun herbergen’. Alsof het zo klaar en duidelijk was dat God voorbijkwam.
Laten wij nu de Wijzen volgen op zoek naar die verborgen God ‘tot de ster blijft stille staan boven het Kind in de kribbe’. Deze Wijzen, zij hebben een ster gezien, een bijzondere ster, die volgens hun berekeningen wijst op een koninklijke geboorte in het land van de Joden. Zij gaan op weg, op zoek naar God die ergens verborgen is. Dat God verborgen is, is niet verwonderlijk, want in heel de Bijbel komen we die verborgen God tegen. Abraham ontmoette Hem in de drie reizigers die bij hem langskwamen (Gen.18, 1+v. /Hebr.13, 2). Mozes wist God nabij de brandende braambos in de woestijn (Ex.3,2). Elia voelde Gods aanwezigheid in het suizen van een zachte bries (1Kon.19,12). ‘Met duister heeft Hij zich omhuld’ zingen wij in psalm 18 (v.12). En na Jezus’ opstanding zien de leerlingen Hem als een vroege wandelaar op het strand (Joh.21,4), als een mysterieuze reisgezel op de weg naar Emmaüs (Lc.24,16), als de werkende tuinman op Paasmorgen bij het graf (Joh.20,14). Jezus is naar Paulus’ woord, niet de onzichtbare God, maar het ‘beeld’ van de onzichtbare God (Kol.1,15). Hij is niet Gods heerlijkheid maar de ‘afstraling’ ervan (Hebr.1,3). En vergeten we niet dat God zich bij voorkeur verbergt in de hongerige, de dorstige, de vreemdeling, de naakte, de gevangene, de zieke (Mt.25,37-40)? Zo verbergt God zich. Hij woont nu eenmaal in ‘ontoegankelijk, ontoegankelijk licht’(1Tim.6,16).
Waarom zou dat zo zijn? Omdat Hij te groot, te heilig is voor ons, kleine mensen. Hij wil ons menselijk nabij zijn, ons niet afschrikken. We zouden het niet overleven als we plots oog in oog met Hem zouden staan. Maar boven alles verbergt Hij zich …omdat Hij door ons gezocht wil worden. Augustinus wist ervan toen hij zei: ‘God is zo groot dat, gevonden, Hij opnieuw gezocht kan worden’. God wil gezocht worden. En de Wijzen, …. en wij, maar zoeken! Het zit ons eigenlijk in het bloed: wij zijn zoekende mensen. En wij krijgen daarvoor aanwijzingen in kleine, wonderbare sterren, kleine vingerwijzingen die wij niet mogen verwaarlozen. Misschien een goed mens die wij ontmoeten, een kleine ongedwongen blijk van liefde en aandacht op moeilijke momenten van ons leven, of de verhoring van een gebed, een gelukkig toeval dat geen louter toeval blijkt te zijn.… Zoveel dingen, mensen, gebeurtenissen kunnen die ster zijn die ons naar God verwijst en die openbaring is van zijn verborgen aanwezigheid. De Wijzen gaan zelfs te rade bij de koning en de priesters van Jeruzalem. En die raadplegen de Schriften. De Wijzen wordt zo zelfs met slecht bedoelde maar goede raad van boze mensen de goede richting gewezen. Ook voor ons staat de H. Schrift vol wegwijzers naar God, noodzakelijke wegwijzers om de verborgen God te blijven zoeken en op het spoor te komen.
Maar… wij mensen zijn ook vergeetachtig, wij vergeten dat wij zoekers zijn, wij vergeten God te zoeken. Wij lijken heel dikwijls op die wispelturige speelkameraadjes bij het verstoppertje spelen. Zij vergaten hun verstopte kameraadje te zoeken. Zo gemakkelijk ruilen ook wij ons eigenlijk doel in voor een ander spel, meer lucratief, meer gericht op onmiddellijke bevrediging. Mozes waarschuwde al het volk van Israël voor die vergeetachtigheid: ‘Zorg er dan voor God niet te vergeten die u uit Egypte heeft geleid’ (Deut.4,23; 6,12; 9,7; 32,18).
Zusters en broeders, het feest van Openbaring is zo het feest van God die zich verbergt én zich openbaart, tegelijkertijd, die zich verstopt en die zich ook laat vinden door mensen die Hem in alles blijven zoeken met grote standvastigheid, met de heilige en sterke wil om Hém te vinden die onze oorsprong is en onze bestemming. Wij zullen dan ervaren dat alles eigenlijk een openbaring is van zijn heerlijkheid.
Ik wil eindigen met een woord van Sint Bernardus over het zoeken en vinden van God, een beetje een mysterieus woord, om over na te denken: ‘Hij alleen is God die nooit tevergeefs gezocht kan worden; ook als Hij niet, nog niet gevonden wordt’. ‘Hij alleen is God die nooit tevergeefs gezocht kan worden; ook als Hij niet, nog niet wordt gevonden’.
1e lezing: Jesaja 60, 1-6; 2e lezing: Ef. 3, 2-3a. 5-6; evangelie: Matteüs 2, 1-12
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus in Betlehem in Judea geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen er uit het Oosten magiërs in Jeruzalem aan. Ze vroegen: `Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Want wij hebben zijn ster zien opkomen en wij zijn gekomen om Hem te huldigen.' Toen koning Herodes hiervan hoorde, schrok hij, en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk samen en wilde van hen weten waar de Messias geboren zou worden. Ze zeiden hem: `In Betlehem in Judea. Want zo staat het geschreven bij de profeet: Betlehem , land van Juda, u bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leider voortkomen, die herder zal zijn van mijn volk Israël. ' Toen riep Herodes de magiërs in stilte bij zich en vroeg nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Hij stuurde hen naar Betlehem met de woorden: `Ga een nauwkeurig onderzoek instellen naar het kind. Wanneer u het gevonden hebt, laat het mij dan weten; dan kan ook ik het gaan huldigen.' Toen ze de koning aangehoord hadden, gingen ze weg. Opeens ging de ster die ze hadden zien opkomen voor hen uit, tot ze bleef staan boven de plaats waar het kind was. Toen ze de ster zagen, werden ze met buitengewoon grote vreugde vervuld. Ze gingen het huis binnen en zagen het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op hun knieën en huldigden het. Ze haalden hun schatten tevoorschijn en gaven Hem goud, wierook en mirre als geschenk. En omdat ze in een droom gewaarschuwd waren om niet naar Herodes terug te keren, namen ze de wijk en gingen ze langs een andere weg naar hun land terug.