Het evangelie van deze zondag, zusters en broeders, bestaat eigenlijk uit één lang gesprek tussen twee gesprekspartners. Aan de ene kant: enthousiasten mensen die Jezus zoeken omdat zij door de broodvermenigvuldiging verzadigd werden. Aan de andere kant: Jezus die probeert in zijn antwoorden stap voor stap het blikveld van zijn toehoorders te verruimen. Jezus wantrouwt en ontmaskert hun enthousiasme, als ongeloof. Waarom Jezus’ strenge toon? Vanwaar zijn afwijzende houding? Het is goed erbij stil te staan. Misschien geldt de kritiek van Jezus ook óns en óns geloof?
De mensen stellen Jezus drie vragen. De eerste is: ‘Geef ons nog meer brood’. Als de mensen dus vragen naar meer brood bedoelen zij brood van de bakker, brood om hun magen mee te vullen. Jezus heeft het meteen door. Hij zegt: ‘niet omdat gij de tekenen gezien hebt zoekt gij Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild’. Het verwijt van Jezus klinkt hard en onredelijk. Hijzelf heeft toch in zijn bekommernis om de nood van deze mensen de 5000 verzadigd? Als ze Hem dan opnieuw zoeken, waarom wijst Hij hen dan terecht? Waar is zijn medelijden gebleven? Hij wil dat ze verder kijken dan alleen materiële welvaart. Het brood van de bakker, het materiële alleen verzadigt de mens niet. Jezus wil hen hun diepere honger bewust maken. Want er is ook een geestelijke honger, een honger die niet met brood te verzadigen is. De hongerige naar brood moet zeker verzadigd worden, maar de verzadigde moet leren dat hij niet leeft van brood alleen. Daarom: ‘werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven’. De mensen verstaan Jezus’ woorden nog niet.
Vandaar hun tweede vraag, teken van hun ongeloof, rechtvaardiging voor hun onbegrip: Wat moeten wij dan doen? ‘Welke werken moeten wij dan doen?’ Met een beroep op Mozes en de Wet menen zij bij God in het reine te komen, op grond van eigen deugd en inspanning, alsof het heil te verdienen valt. Met je best te doen, met zijn ijver en inzet meent de goed menende godsdienstige mens bij God in het reine te komen, zijn heil te ‘verdienen’. Jezus wijst deze ijver om te ‘doen’, te ‘werken’ af als ongeloof. Jezus’ antwoord op de vraag naar wat zij moeten doen is dan ook niet – misschien tot onze verbazing – een aansporing tot meer trouw in het naleven van de geboden beter je plichten doen, je naasten nog meer lief te hebben.. In de zin van: ‘Doe je best, bemin je naaste en Ik zal je brood geven’. Jezus heeft dan de naastenliefde wel in het centrum van de moraal gesteld, aan het eerste gebod gelijk gemaakt. Maar daarmee is niet alles gezegd. Vóór de naastenliefde komt nog iets anders. ‘Het werk dat gij voor God moet verrichten is , zegt Jezus, te geloven in Hem die Hij gezonden heeft, … geloven in Hem die God gezonden heeft’. Geloven is hier dan geen levensbeschouwing, of een overtuiging of een visie op het menselijk bestaan. ‘Geloven in Hem die God gezonden heeft’. Geloven is dan je toevertrouwen aan iemand, aan Hem en alles van Hem verwachten. Geloven is leven in relatie met God. Daarna en van daaruit komen dan de werken, de naastenliefde het eerst.
De mensen stellen nog een derde vraag: ‘Wat voor teken doet Gij dan wel dat wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven?’ Het is een blijk van hun wantrouwen, van hun reserves tegenover Jezus. Hij moet zich voor hen legitimeren. Hij moet in hun ogen eigenlijk doen wat God deed in de woestijn: ‘manna genoeg voor iedereen, genoeg voor elke dag’. Als Jezus zo’n wonder zou doen, dan zouden ze zeker in Hem geloven. Zoals elders in het evangelie wijst Jezus de vraag naar bewijzen zeer beslist af. Bij Marcus lezen we hoe Jezus reageert als de Farizeeën om een bewijs vragen. ’Jezus slaakt een zucht uit het diepst van zijn hart en zei: Geen teken zal u gegeven worden…. Hij laat hen staan, schrijft Marcus, stapt in de boot en vertrekt…’(Mc. 8, 12).
Broeders en zusters, hebben wij niet dikwijls dezelfde vragen als de mensen in het evangelie? Het gaat hier over wezenlijke dingen. Onze diepste vraag, onze echte honger is niet die naar eten en drinken. Welvaart is nodig, is een zegen, en als wij welvarend zijn moeten wij daar God dankbaar voor zijn, en anderen erin laten delen. Maar welvaart alleen bevredigt niet. Jezus biedt geen levensonderhoud, maar levensinhoud. Toch een belangrijke boodschap voor onze vermaterialiseerde wereld!
Het eerste werk dat wij moeten doen is in Hem geloven. Het belangrijkste werk is dus te geloven, dat wil zeggen, ons aan Hem toevertrouwen in goede en kwade dagen. Zonder Hem kunnen wij niets (Joh.15,5).
Wij vragen dan wel niet om tekens of harde bewijzen, zoals de Farizeeën en de mensen uit het evangelie van vandaag. Maar bewust of onbewust houden wij een slag om de arm, wij spelen liever op zeker en zullen ons niet zomaar zonder voorwaarden of reserves aan God toevertrouwen. Ik geloof wel, ….maar… Wij, mensen, hebben zo onze vragen. Maar Jezus’ antwoorden maken ons onze diepste vragen bewust. Amen.
1e lezing: Exodus 16,2-4.12-15; 2e lezing: Efeziërs 4,17.20-24; evangelie: Johannes 6,24-35
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaum op zoek naar Jezus. Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’ Jezus nam het woord en zeide: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft om eeuwig te leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegen gedrukt. Daarop zeiden zij tot Hem: ‘Welke werken moeten wij voor God verrichten?’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.’ Zij zeiden tot Hem: ‘Wat voor teken doet Gij dan wel, waardoor wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven?’ Wat doet Gij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.’ Jezus hernam: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.’ Zij zeiden tot Hem: ‘Heer, geef ons altijd dat brood.’ Jezus sprak tot hen: ‘Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen.