‘Het is maar een grapje.’ Een veelgehoorde en -gebruikte uitspraak die, volgens een onderzoeker naar sociale vraagstukken, verworden is tot het collectieve excuus van Nederland omtrent, zoals hij het zelf noemt, ‘gezellig racisme.’ De dood van George Floyd, de Afro-Amerikaan die door politiegeweld om het leven kwam, heeft de discussie en protesten over racisme en discriminatie wereldwijd doen oplaaien. Ook in Nederland vonden verscheidene protesten plaats van Black Lives Matter. Activisten van deze beweging zetten zich in tegen alle vormen van geweld tegen mensen met een donkere huidskleur, inclusief politiegeweld, etnisch profileren en over-bestraffing in het rechtssysteem. Ondanks al deze acties heerst er nog steeds een taboe op het vertellen over wat discriminatie met iemand doet. Zo is men in Nederland gewend geraakt om discriminerende uitspraken te ontkennen, bagatelliseren of te relativeren. Vaak onder het mom van: ‘het is maar een grapje’, ‘overdrijf toch niet zo’, ‘weer zo’n groep die zich gediscrimineerd voelt’, of ‘je mag hier ook niets meer.’
“Ik had op druiven gehoopt!”, aldus Jesaja in de eerste lezing. “Waarom geeft hij mij wilde vruchten?”
Met het beeld van de wijngaard die, ondanks de beste zorgen van de eigenaar, geen druiven maar wilde vruchten voortbrengt, klaagt de profeet Jesaja het sociale onrecht in Israël aan. In de vorm van een wijnoogstlied vertelt hij een verhaal, waarbij de toehoorders gaandeweg tot het besef komen dat zij het op zichzelf moeten toepassen. In het verhaal krijgen zij niet alleen de rol van rechter toebedeeld, maar ook die van aangeklaagde. Dit vanwege het ontkennen, bagatelliseren of relativeren van pijnlijke en kwetsende opmerkingen?
In de Hebreeuwse tekst van het laatste vers van de lezing - dat in het lectionarium gedeeltelijk is weggevallen - komt een dubbele woordspeling voor. Hieruit blijkt dat Jesaja het sociale onrecht op het oog had. God rekent op misjpat (recht), en zie: het is mispach (onrecht). God rekent op tsedaqa (gerechtigheid), en zie: het is tse’aqa (jammerklacht). Hij hoopte druiven te krijgen, maar de wijnpers gaf enkel wilde vruchten. Zoals het ontkennen, bagatelliseren of relativeren van discriminerende en andere soortgelijke uitspraken?
Daarom, aldus Jezus tot zijn toehoorders, zal het Rijk Gods “u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.”
De parabel van vandaag is een her-vertelling van het lied van de wijngaard uit de eerste lezing, waar de eigenaar God is en de wijngaard Israël. In de versie van Mattheüs zijn als personages een aantal pachters toegevoegd die moeten zorgen voor de wijngaard, en verantwoordelijk zijn voor de opbrengst. De pachters zijn de religieuze leiders wier verantwoordelijkheid het is om te zorgen voor geestelijke groei onder het volk. Dit zijn de druiven, de opbrengst, die de knechten van de eigenaar komen inzamelen. De ruwe omgang met de profeten uit het verleden (mishandeling, moord, steniging) is op veel plaatsen in het Oude Testament geboekstaafd, en wordt vaak door Jezus aangehaald. Nu heeft God zijn zoon gezonden. Zoals de pachters van de zoon trachten af te komen, zo probeerden de hogepriesters en oudsten van de zoon van God af te komen. De leiders van Jeruzalem begrijpen het slot van de gelijkenis niet, namelijk dat God zich van de valse leiders zal ontdoen, en de verantwoordelijkheid zal overdragen aan hen die wel zullen onderrichten in en inspireren tot verbondstrouw.
Daarom, aldus Jezus, zal het Rijk Gods “u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.” Hiermee is het beeld van de wijngaard in de gelijkenis verschoven: niet meer Israël als het volk van God is de wijngaard, maar het Rijk Gods waarvan de vruchten ook op tijd moeten worden opgebracht. Door wie? Door andere pachters. Door hen die - niet van nature, maar wel door bekering - als een nieuw volk van God de vruchten op tijd zullen opbrengen. Tot dit nieuwe volk behoort men niet door geboorte, maar door zich te bekeren, en de gerechtigheid van Gods koninkrijk in praktijk te brengen. Zowel in woorden, alsook in concrete daden van naastenliefde. Door discriminerende en andere soortgelijke uitspraken te ontkennen, bagatelliseren of te relativeren?
De lezingen van vandaag mogen ons een spiegel voorhouden, en ons tot daden aanzetten. Zo wordt in de eerste lezing het sociale onrecht in Israël aangeklaagd, en de mensen opgeroepen tot ommekeer. En in het evangelie is het doen van Gods wil niet zozeer jezelf zoeken, maar veeleer tot inkeer komen, en barmhartigheid en gerechtigheid doen. Niet alleen toen, maar ook nu vandaag de dag. In hoeverre laten wij ons raken door sociaal onrecht in gemeenschap en maatschappij? Ontkennen, bagatelliseren of relativeren wij pijnlijke en kwetsende uitspraken? Onder het mom van: het was maar een grapje? Of, laten wij in ons doen en laten veeleer leiden onder het motto ‘All Lives Matter’? Dat ieder leven van belang is, het waard is? Dat ieder mens, zonder uitzondering, gelijkwaardig is? Zal ook dit voor ons ‘maar’ een grapje zijn? Amen.
1e lezing: Jesaja 5, 1-7; 2e lezing: Filippenzen 4, 6-9; evangelie: Matteüs 21, 33-43
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sprak Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: ‘Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde. Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. Zij mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde. Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten; maar zij behandelden hen op dezelfde manier. Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling, dat zij zijn zoon wel zouden ontzien. Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toe eigenen. Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem. Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?’ Ze antwoordden Hem: Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.’ Toen sprak Jezus tot hen: ‘Hebt gij nooit in de Schrift gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen. Daarom zeg Ik u, het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.’