Wat is liefde, broeders en zusters? Onder de vele boeken die daar een antwoord op bieden, neemt de Bijbel een bijzondere plaats in. De Bijbel kan worden gelezen als één grote liefdesverklaring van God aan de mens en van de mens aan God. Van alle tijden hebben mensen immers Gods roepstem gehoord en zijn genade beleefd, en daar hebben ze van getuigd in Oud en Nieuw Testament. Omgekeerd spreken zeer vele passages van de aanhankelijkheid van de mens aan God, de mens die altijd weer verzoening zoekt en vindt. De Bijbel is een boek over de liefde.
De lezingen van vandaag zijn kernteksten uit dat liefdesboek. De eerste lezing is zelfs een tekst die elke Jood aan de deurpost van zijn huis heeft bevestigd, zo essentieel is die voor hem. “Luister, Israël.” Wanneer je deze woorden uitspreekt wordt het hart van elke gelovige warm. Want wat is luisteren? Luisteren is liefhebben. Liefhebben is aandacht hebben.
Eens kwam een monnik uit de orthodoxe traditie op bezoek in een Belgische abdij. Hij kreeg een warm en gastvrij onthaal in de gemeenschap. Ze gingen samen aan tafel, waarbij naar gewoonte niet gesproken werd, terwijl één broeder voorlas uit een boek. De monnik raakte zijn eten niet aan, zeer tot verwondering van de broeders. Na afloop werd hem gevraagd: “Waarom hebt u niet gegeten?” De monnik antwoordde: “Ik was aan het luisteren naar wat werd voorgelezen. Ik kon toch geen twee dingen tegelijk doen!”
Luisteren betekent dus onverdeeld zijn, en dat bevestigt het vervolg van de eerste lezing: “De Heer onze God is de enige god.” Wanneer wij onverdeeld zijn is Hij het ook. Wanneer wij echter onze aandacht verdelen, dan zal God op ons overkomen als een verdeelde god, een facet of een aspect van de realiteit. Hij zal, in onze ogen althans, een kleinere god worden dan Hij werkelijk is. En zo’n god verliest zijn zin, zijn relevantie voor ons. Naarmate we onze aandacht op God alleen gericht houden, zal ons leven ook zin en inhoud krijgen, want het zal een richting hebben, een gerichtheid.
Bij mijn intrede werd mij vaak gevraagd waarom ik monnik werd. Mijn antwoord was steevast: “Omwille van de liefde.” Ik wist zeker dat ik intrad omwille van de liefde die God genoemd wordt. Dat voel ik tot op vandaag. Ik kan ook eigenlijk geen andere goede reden bedenken waarom iemand zou intreden. Wat voor zin zou het anders hebben om urenlang psalmen te bidden, eucharistie te vieren, de handen te vouwen in stil gebed? Waarom zit een zenmonnik dagenlang bewegingloos op een meditatiekussen? Wat voor zin zou dat anders hebben, als het niet uit liefde was? “Mijn roeping is de liefde”, zei ook Theresia van Lisieux al een eeuw geleden.
Die aandacht voor het stille, woordeloze Zijn, die toewijding aan de grote leegte, de grote stilte, dat is het enigste wat ik als zinvol kan bedenken in dit ondermaanse leven. Als je het niet als liefde ziet, verliest het meteen alle glans. Dan is een monastiek leven volstrekt leeg, zinloos, ja zelfs afstotelijk.
Hetzelfde kan men zeggen van alles wat iemand met toewijding, met aandacht doet. Wat men doet is zelfs minder belangrijk dan hoe men het doet. Of iemand nu naait, kookt, schrijft, bidt of luistert: altijd weer treft het mij hoe mensen kunnen opgaan in wat ze doen, hoe mensen liefde kunnen worden. Ja, ze worden liefde naarmate ze zichzelf verliezen in dat andere of die ander.
De naaste even veel beminnen als jezelf. Ieder van ons bemint zichzelf doorgaans met een zeer vurige kracht, want als ons leven in gevaar is zullen we al onze krachten verzamelen om ons leven te redden. Wanneer we ziek zijn maken we ons zorgen wat er scheelt en onze aandacht zal volledig uitgaan naar het weer gezond worden. We worden vandaag opgeroepen om die kracht, die zorg, die aandacht ook in gelijke mate op onze naaste te richten. En dat zie je ook vaak gebeuren, bijvoorbeeld bij rampen waar mensen zich in kolkende rivieren of instortende huizen begeven om een mensenleven te redden.
Jezus was een en al liefde, omdat Hij heel de vurige kracht waarmee een mens doorgaans zichzelf bemint, heeft gericht op ons, zijn medemens. Hij heeft zich in de kolkende rivier van ons leven gestort. Dat kostte Hem zijn aardse leven, maar zo werd Hij het levend bewijs dat liefde bestaat, dat God bestaat, en dat wij dat voor elkaar kunnen zijn. We hoeven enkel maar te luisteren.
1e lezing: Deut. 6,2-6; 2e lezing: Hebreeën 7,23-28; evangelie: Marcus 12,28b-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad een schriftgeleerde op Jezus toe en legde Hem de vraag voor: ‘Wat is het allereerste gebod?’ Jezus antwoordde: ‘Het eerste is: Hoor, Israel! De Heer onze God is de enige Heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.’ Toen zei de schriftgeleerde tot Hem: ‘Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf gaat boven alle brand - en slachtoffers.’ Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had, zei Hij hem: ‘Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.’ En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.