In het leven kennen wij ongetwijfeld veel mooie maar ook minder mooie momenten. Zolang wij gezond zijn, zijn we doorgaans heel tevreden met ons leven. Wanneer dan plots een ernstig noodlot toeslaat, dan wordt het anders. Dan komen er allerlei vragen naar boven. Een dergelijke gebeurtenis kan onze levenshouding soms tot op de bodem veranderen.
De eerste lezing die wij zojuist gehoord hebben, vertelt over Job, die klaagt over hoe het hem is vergaan met al de ellendes die hem in zijn leven overkomen. Job heeft alles wat een mens voor zijn geluk nodig heeft. Maar alles wat hij had, is hij nu plots kwijtgeraakt: zijn kinderen sterven, de kudden worden gestolen. Alleen hijzelf blijft over, maar dan wel met een afgrijselijke huidziekte. Zijn gezondheid is dus ook verloren gegaan.
Al we over het boek Job spreken, dan mogen we vragen stellen: ‘waarom goede mensen nare dingen overkomen’, een vraag waarop we nog steeds het antwoord zoeken. Job is een stinkend rijk en een man van goede welstand, vroom en godvrezend. Zelfs wanneer zijn rijkdom en gezondheid van hem afgenomen zijn, blijft hij vasthouden aan zijn godsgeloof. Toen zijn vrouw hem aanraadde God te vervloeken, zegt hij: ‘Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade ook niet aanvaarden?’ (Job 2,10). Job houdt stand. Hij begrijpt alleen niet, waarom God hem dit aandoet. Wat heeft hij misdaan en waarom wordt hij zo zwaar gestraft? In zo’n situatie vragen we weleens af: “Hoe kom ik daar nog uit?” We voelen onrecht en het tekort ons aangedaan: aangedaan door anderen en misschien ook door onszelf. Er zijn momenten in het leven waarin wij voelen in de steek te worden gelaten door iedereen. Zelfs door God. Het verhaal van Job is een verhaal van alle tijden, ook van onze tijd. De vraag naar het waarom van lijden en pijn zal altijd gesteld worden, en waarschijnlijk zal niemand er een afdoende antwoord op kunnen geven. Bewust of onbewust houden we het allemaal liever zelf in de hand wat er met onszelf gebeurt. Wij maken liever zelf uit wat er met onze kleine en grote wereld gebeurt. Op gegeven moment kunnen we er geen kant meer op en dat maakt ons ziek. Zo draaien we in ons zelf vast zodat we klem komen te zitten. Job is helemaal gefixeerd geraakt op zijn eigen ongeluk: op wat hij vroeger had en op wat hij vroeger was, en nu heeft hij niets meer over. Zo’n situatie vraagt er om doorbroken te worden en mensen kunnen daar geen redding brengen. Het moet van boven komen.
Op het einde van het boek Job kwam er uiteindelijk een antwoord: het besef dat zijn verstand te klein was om het mysterie van goed en kwaad, van leven en lijden, van verdriet en vreugde te begrijpen en te vatten. Dit mysterie moest hij aan God overlaten. Misschien kunnen we er nog het best mee omgaan zoals Job het doet en zoals Jezus het ons voordoet. Hoe wanhopig Job ook was, en hoe slecht hij zich ook behandeld voelde, toch bleef zijn vertrouwen in God sterker dan het lijden en de pijn die hij moest dragen. In Getsemané bidt Jezus aan God: ”Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan. Maar niet zoals Ik Wil, maar zoals U wilt’ (Mat. 26,39). Later op het kruis schreeuwt Jezus tot zijn Vader: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten?”(Mat. 27,46).
Als Job alle misère toch overleeft, dan is het precies door zijn vertrouwen en geloof. Dankzij dit vertrouwen weet Job dat God hem niet in de steek zal laten. Ook het evangelie van vandaag wijst die weg aan. De schoonmoeder van Petrus is ziek, en zij wordt genezen door de aanraking van Jezus. Velen die bij Jezus werden gebracht, werden geholpen en genezen. ‘Job die door zijn geloof en vertrouwen sterker is dan de afschuwelijke ellende die hem trof’, dat is de weg die ons wordt voorgehouden; dat wij in pijn en lijden in God zouden blijven geloven. We zullen God nooit helemaal kunnen doorgronden. Daarom kunnen we ook de zin van het lijden niet verklaren. Wanneer we ons geloof in God beperken tot die onbegrijpelijkheden, dan verliezen we de zorgzame en barmhartige, de liefhebbende en helpende God uit het oog. Dan negeren we dat er buiten het lijdensverhaal tussen God en de mensen ook een lang verhaal van geluk en van vreugde bestaat.
Zoals Jezus diep in de nacht op een rustige plaats gaat bidden tot zijn Vader, laten wij nooit vergeten om te blijven bidden tot God. Hij alleen is degene, die ons sterk kan maken om alle misère en alle pijn te doorstaan. Moge dit ons geloof en onze kracht zijn. Amen.
1e lezing: Job 7,1-4,6-7; 2 lezing: 1Kor. 9,16-19.22-23, evangelie Marcus 1,29-39
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd toen Jezus uit de synagoge kwam, ging Hij met Jakobus en Johannes naar het huis van Simon en Andreas. De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed; zij spraken Hem aanstonds over haar. Hij ging naar haar toe, pakte ze bij de hand en deed haar opstaan: zij werd vrij van koorts en bediende hen. In de avond, na zonsondergang, bracht men allen die lijdend of bezeten waren bij Hem. Heel de stad stroomde voor de deur samen. Velen die aan allerhande ziekten leden, genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit, maar Hij liet niet toe dat de boze geesten spraken, omdat zij Hem kenden. Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden. Simon en zijn metgezellen kwamen Hem achterop en toen ze Hem gevonden hadden, zeiden ze: ‘Iedereen zoekt U.’ Hij antwoordde hun: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook daar kan prediken. Daartoe ben Ik immers uitgegaan.’ Hij trok door heel Galilea, predikte in hun synagogen en dreef de boze geesten uit.