Preek van 4 december 2016

Preek van 4 december 2016

Nu, op de tweede Adventszondag, treedt Johannes de Doper naar voren. Hij wordt voorgesteld als de nieuwe profeet Elia, die er in geslaagd was het joodse volk terug te brengen van de afgoderij van Baäl naar de ware God van Israel. Johannes’ oproep weerklinkt nog onverminderd door tot op de dag van vandaag: “Bekeer U! Want het Rijk der hemelen is nabij. Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht.”

Moeten wij ons nog bekeren? Wij doen het toch niet zo slecht? Wij gaan elke zondag naar de H. Mis en wij zijn ook eerlijk op het werk. Wat zou er nog moeten veranderen? Waarin bestaat die bekering dan, die Johannes vandaag van ons vraagt?

Uit onze zelfgenoegzaamheid denken wij misschien, dat er niet veel meer te doen is. Juist tegen deze gedachten klinkt het scherpe verwijt van Johannes. Welke zijn de moderne afgoden die wij in onze tijd nalopen? Johannes wil ons leven terugbrengen van valse afgodendiensten naar een nieuwe verbondenheid met de enig ware God; ons hart weer een woning maken, waar God een ereplaats krijgt. Ons bekeren is om God weer God te laten zijn en ruimte te scheppen voor zijn Geest, zodat Hij met zijn gezindheid in ons verder kan leven. Bekeren betekent dat wij niet meer rond eigen hebzucht cirkelen, maar wel dat wij de ander tot zijn recht laten komen. Medemensen, die aan de rand van de maatschappij staan, weer in het middelpunt van de belangstelling plaatsen en aandacht en zorg delen met hen, die met ons onderweg zijn, om maar eens enkele voorbeelden te noemen. De vrucht van elke bekering is het geluk, dat alleen gebeurt door het te delen met de ander. Dit is het moment om de mensennood te lenigen. Hoe zou God mens kunnen worden onder ons, als wijzelf niet meer mens worden voor elkaar?

De Adventstijd doet ons beseffen dat wij geroepen zijn om een geschenk te worden voor elkaar. Mogen wij met elkaar kunnen groeien in menslievendheid. Zonder een menslievende kerk - waar mensen buiten gezet zijn - kan de Mensenzoon niet worden geboren.


1e lezing: Jesaja 11,1-10; 2e lezing: Romeinen 15,4-9, evangelie: Mattheüs 3,1-12
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad Johannes de Doper op en predikte in de woestijn van Judea: ‘Bekeer u, want het Rijk der hemelen is nabij.’ Deze toch is het die de profeet Jesaja bedoelde, toen hij zei: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lenden. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek naar hem uit en zij lieten zich door hem dopen, terwijl zij hun zonden beleden. Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak hij tot hen: ‘Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering, en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt: Wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken! Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen. Ik doop u met water, opdat ge u bekeren moogt; Hij die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.’