Om een verhaal uit de H. Schrift te begrijpen is het geraadzaam om het binnen zijn context te begrijpen. Zo gaat aan het gesprek tussen de Schriftgeleerde en Jezus drie grote twistgesprekken vooraf waarin Jezus in de val wordt gelokt. Met vragen die steeds venijniger en vijandiger worden. De Schriftgeleerde die naar Jezus toekomt heeft vanop afstand deze gesprekken gevolgd. Hij zal ongetwijfeld onder de indruk zijn geweest van de wijsheid die van Jezus uitging. Te oordelen naar Marcus’ verwoording stelt hij zijn vraag met enige schroom. Letterlijk staat er: ‘Hij kwam naar Jezus toe en, begrijpend dat Jezus raak geantwoord had, legde hij Hem de vraag voor naar het allereerste gebod (v.28). Een vraag naar de overbekende weg. Elk joods kind weet immers het antwoord op het eerste en voornaamste gebod. Spontaan zal Jezus dan gedacht hebben dat ook dit een strikvraag was. En toch voelt Hij de ernst van de vraag aan maar geeft ogenschijnlijk toch het klassieke antwoord: ‘God beminnen’. Hij citeert daarvoor wel het prachtige vers uit het boek Deuteronomium: ‘Hoor Israël!’ (Dt 6,5). Het beroemde Shema Israël uit de eerste lezing. Een gebed dat iedere gelovige jood tot op vandaag dagelijks driemaal bidt. Als antwoord echter komt het wat bevreemdend over: ‘Het eerste gebod is: Hoor Israël!’. Daarmee is gezegd dat in het leven alles begint met horen. Met aandacht zien en horen naar waar het uiteindelijk om te doen is in het leven. Mooier nog: te luisteren naar Wie mijn verlangen uitgaat (Ps 25,1). Luisteren wordt dan mijn centrum verleggen van ‘ik’ naar ‘Hij’. Want verlangen maakt deel uit van de liefde. Zo is een mens al heel ver op weg naar God wanneer hij blijft verlangen God te beminnen. Van God beminnen kan geen sprake zijn wanneer we tijdens het gebed of een viering niet beseffen waarmee we in bezig zijn. Van God beminnen kan geen sprake zijn wanneer we naast zijn schepsel, gevormd naar zijn beeld en gelijkenis, kijken. Geen naaste zijn voor een ander.
En daarmee komen we bij het tweede luik van liefde: de liefde tot de naaste. Het unieke en nieuwe in Jezus’ antwoord ligt voor een jood precies in dit tweede luik. Jezus verbindt namelijk het vers uit Deuteronomium met het hart van het boek Leviticus, waar staat: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de Heer’ (Lev 19,18c). Jezus voegt daarmee de beide joodse tradities samen tot één dubbelgebod. Lukas heeft dit in zijn evangelie nog sterker verwoord door de rollen om te keren. Daar is het namelijk niet Jezus maar de Schriftgeleerde die dit dubbelgebod citeert waarop hij aan Jezus vraagt: ‘Maar wie is mijn naaste?’ (Lc 10,29). En Jezus’ antwoord is de bekende parabel van de barmhartige Samaritaan. Met de toevoeging van dit tweede luik is het duidelijk dat voor een jood het volle leven in het doen zit. In het stellen van daden van barmhartigheid. Weten is niet genoeg, je moet het doen. Barmhartig zijn tegenover je naaste. Die naaste was voor de jood aanvankelijk enkel je familie- en geloofsgenoot. Later werd ‘de naaste’ uitgebreid tot ‘de vreemdeling’. Voor ons, vandaag, een heel herkenbare verbreding Die volledig in de actualiteit staat. De Schriftgeleerde beaamt niet alleen Jezus’ antwoord, hij bekrachtigt het: ‘De naaste beminnen als zichzelf, dat gaat boven alle brand- en slachtoffers’ (v.33). Daarmee distantieert hij zich van zijn collega’s en verandert hij van een geïnteresseerde toehoorder tot een volgeling van Jezus. Hij gaat daarmee dezelfde weg op als al die mensen die door hun ontmoeting met Jezus een ander mens zijn geworden. Denken we maar aan de ontmoeting van Jezus met Zacheüs (Lc 19, 1-10), of aan de nachtelijke gesprekken van Jezus met Nikodemus (Jo 2,23-3,21). Het zijn een voor een verhalen waarvan heel veel menselijke warmte uitgaat. Mijn voorkeur gaat vandaag uit naar het gesprek, twee hoofdstukken eerder, dat de rijke jongeling had met Jezus (Mc 10,17-30). Een verhaal dat cirkelt rond de vraag van een mens naar de uiteindelijke zin van het leven. Door een bijna onopvallend citaat geeft het Marcusevangelie aan dat er een wending optreedt in het verhaal. ‘Jezus keek hem aan en ging van hem houden’, zo staat er. Het gesprek wordt een ontmoeting. Maar deze ontmoeting met Jezus brengt tegelijk een zware schok teweeg. Voor die jonge man is teveel gevraagd. Ontsteld gaat hij heen. Wanneer Jezus een mens aankijkt wordt van deze meer verwacht dan enkel het onderhouden van geboden en verboden. Niets is dan nog langer ons eigen bezit. Ik durf echter van de veronderstelling uitgaan dat deze jonge man uiteindelijk Jezus opnieuw heeft opgezocht om alles achter zich te laten en Jezus te volgen.
En daarmee is de stap opnieuw gezet naar het evangelie van vandaag. Ook hier staat er zo’n parel van een citaat dat bepalend is voor het gesprek van de Schriftgeleerde en Jezus. Een orgelpunt ook, want niemand durfde Jezus nog een vraag te stellen. Jezus zei namelijk: “Gij staat niet veraf van het Koninkrijk Gods” (v. 34). Met dat Rijk Gods bedoelt Jezus niet enkel het eeuwig leven, niet enkel de hemel maar de zoektocht van elke mens om Gods wil te kennen en te volgen, hier en nu. Wanneer die man zich heel dicht bij dat Rijk bevindt is dat een erkenning door Jezus die hem ten diepste zal geraakt hebben. Een typische Jezusreactie want Jezus kijkt naar de weg die de man reeds heeft afgelegd, niet naar wat hij nog te gaan heeft om het Rijk Gods te bereiken. Jezus gunt hem de tijd om te zoeken naar de waarheid, de tijd om verder te groeien in liefde voor God en voor de naaste. De bekende psychiater Dirk De Wachter, zegt het onder invloed van de Franse filosoof Emmanuel Lévinas (1906 – 1995) aldus: “Zoek de zin van het leven niet in het streven naar geluk, maar word gelukkig door een ander te helpen bij zijn ongeluk. Het is de essentie van ons christelijk geloof: barmhartigheid.” In het KRO-programma ‘De Verwondering” verwoordde hij dit nog scherper. Op de vraag van Annemiek Schrijver: “Heeft het leven zin?” antwoordde hij na een poos bedenktijd heel resoluut: “Neen, het leven heeft géén zin!!!” Toen ik dat hoorde schrok ik mij geen kleine bult. Gelukkig ging hij na enige gespannen tijd verder: “Op zich ” zo vulde hij aan “heeft het leven geen zin. De méns geeft zin aan het leven. Hij geeft zin, in zoverre hij zijn leven richt op de ander.” Dat vond ik prachtig, want wanneer ik ‘de ander’ zowel met een kleine als met een grote letter lees en begrijp, dan hoor ik daarin meteen de twee geboden uit Deuteronomium en Leviticus: ‘Richt je geheel en al op God en laat je raken door de ander’.
1e lezing: Deut. 6, 2-6; 2e lezing: Hebr. 7, 23-28; evangelie: Marcus 12, 28b-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad een schriftgeleerde op Jezus en legde hij Hem de vraag voor: ‘Wat is het allereerste gebod?’ Jezus antwoordde: ‘Het eerste is: Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.’ Toen zei de schriftgeleerde tot Hem: ‘Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf gaat boven alle brand - en slachtoffers.’ Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had, zei Hij hem: ‘Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.’ En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.