Op deze Drievuldigheidszondag, hebben we zojuist de allerlaatste woorden van Jezus gehoord waarmee de evangelist Matteüs zijn evangelie eindigt. Zijn evangelie sluit niet af met de Hemelvaart, zoals we dit bij Lucas in zijn evangelie en in het boek der Handelingen kunnen lezen.
Neen, hier is er geen sprake van Hemelvaart. Jezus verlaat zijn leerlingen niet maar verzekert hen zijn blijvende aanwezigheid. “Ik ben met u tot het einde der tijden.” Het is eenzelfde bemoediging als “Ik zal er zijn” in het Eerste Verbond waarmee Jahweh de leiders en profeten van Israël zekerheid schonk. “Ik ben met u”. God, de afwezige Aanwezige. Voor wie gelooft is Hij aanwezig, en zintuiglijk toch niet aanwijsbaar, want niemand heeft God ooit gezien. Jezus’ laatste woorden betekenden daarmee het einde van zijn tastbare aanwezigheid en tegelijk het begin van een nieuwe tijd, van een nieuwe aanwezigheid tot aan de voleinding. Jezus spreekt deze woorden uit in Galilea, de plaats waar zijn openbare leven ooit een aanvang nam. Het Galilea van alle dag, van het alledaagse leven, van de leefsfeer waarin mensen, net als wij, ‘wonen in het gebied en in de schaduw van de dood’ (Mt 4, 15). Daarheen heeft Hij zijn leerlingen gezonden. Ze mogen niet vertwijfeld blijven hangen rond het lege graf maar moeten Jezus Christus zoeken en vinden in het Galilea van het dagelijkse leven. Het is een kort slot waarmee Matteüs zijn evangelie eindigt maar het gebeuren en Jezus’ woorden blijven wel beklijven. Het zijn woorden die Hij ook aan ieder van ons nalaat. Woorden die lijken als een hand die Hij op onze schouders legt. En tegelijk met deze bemoediging geeft Jezus ieder van ons ook een opdracht mee. “Maak alle mensen tot mijn leerlingen”. Anders gezegd: leef, spreek en handel zo aanstekelijk dat ieder mens in jou een afstraling ziet van God en de doop van Jezus wil ondergaan.
Men kan op deze zondag dan ook niets beters doen dan stilstaan bij de Naam waarin men gedoopt wordt. Eerlijk gezegd klonk het mooier wanneer er stond: ‘… en doop hen in de Naam van de Ene, Vader, Zoon en Geest’. Daarmee richten wij onze aandacht zowel op de ene God als op de drievoudige wijze waarmee hij het leven schept, oriënteert en bezielt. De naam van de Ene waarmee wij, monniken, onze dag beginnen en met wiens zegen wij ook elke dag afsluiten. Daarmee drukken wij uit Dat Hij het begin en het einde is, de alfa en de omega, de oorsprong en het einddoel. Net als de leerlingen hebben ook wij de zending om op weg te gaan en om allen tot leerling te dopen en te onderrichten. Wij hoeven geen levensfilosofie te brengen, geen idee of theorie maar mensen tot navolging aanzetten, opdat ze leven zouden als beeld van God en opdat ze steeds sterker op Hem zouden gaan lijken. De Naam waarin wij gedoopt zijn, de naam van de Ene, sluit daarom ook een opdracht in. Het mooie en uitdagende daarbij is nu precies dat wij God nooit hebben gezien. Dat Hij zich onttrekt aan onze zintuigen en zich niet grijpen laat in onze redeneringen en onze bespiegelingen. Alle redenen om in God te geloven, alle beelden om Hem voor te stellen, en alle sporen die Hij in ons leven achterlaat dat alles voegt zich nooit samen tot een sluitend bewijs. Het lijkt erop alsof God ons op geen enkele manier wil dwingen in Hem te geloven. Maar kijken wij naar God in zijn Drie-eenheid dan vinden wij precies daarin de meest volmaakte aanwijzingen om in Hem te geloven. Daar zien we dat God de volmaakte Liefde is Net vóór Hemelvaart hoorden we het nog de mond van Paulus: “Hierin bestaat de liefde, niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons (het eerst) liefgehad.” Het is een boodschap die heel concreet wordt wanneer wij hem begrijpen vanuit de Drie-eenheid.
We zijn er, we leven dankzij Hem die ons geschapen heeft. Niet op grond van eigen verdiensten zijn we geboren maar we leven bij de genade van Hem die er reeds was voordat wij verwekt werden. Hij hield reeds van ieder van ons, voordat wijzelf leefden en liefdes bekwaam werden. Hij heeft ons begiftigd met een overvloed aan talenten en schonk ons een hart om Hem boven alles te beminnen. Die God die wij Vader en Schepper noemen is dezelfde God die met zijn volk is meegegaan als een barmhartige en meelijdende Heer. Zijn liefde is zo groot dat Hij ondanks alle ontrouw en afkeer – ook van ons – elke mens blijft zoeken en zijn gelofte gestand doet: “Wees niet bang. Ik ben met u, alle dagen tot aan de voleinding”.
Zijn belofte kreeg haar voltooiing toen Hij zonder dat de mens erom had gevraagd zelf naar ons toe is gekomen, een slaaf werd en in de mens Jezus aan ons gelijk geworden is (Fil 2,6-7). Deze Jezus die wij met de naam Christus aanspreken heeft in zijn verhalen maar vooral met zijn leven getoond dat Hij meer was dan een mens, en dat ook wij steeds tot meer in staat zijn. Hij is de Levende die – met de woorden van Johannes – “zichzelf gaf opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft” (Joh 3,16). Dé plaats bij uitstek waar Hij dit getoond heeft en waar God zich als de Drie-Ene openbaarde is wel op Golgotha. De Zoon sterft er uit liefde voor alle mensen, zomaar belangeloos, uit pure gehoorzaamheid aan zijn Vader. Hopend zijn God, buigt Zoon het hoofd en geeft Hij de Geest (Joh 19,30). Vader, Zoon en Geest te samen.
Jezus gaf ons zijn Geest, dat is Hij gaf ons zijn ziel, zijn bezieling, zijn inspiratie God, diep in mijn hart, God die in mij woont, die mij vormt tot zijn woning, tot Tempel van de Geest. Het is “de Geest – naar Paulus’ woorden – die mij doet roepen, Abba Vader”, die van de werkende en creatieve mens die ik ben een biddende mens maakt. Een mens die de ontvangen liefde weet te beantwoorden. En daarmee is een mens – dankzij de Geest – in staat Om de cirkel rond te maken: liefde vanwege de Ene naar de Ene terug.
In de Naam van deze Ene werden wij allen gedoopt. Zijn we kopje-onder gegaan en zijn we met Jezus opgestaan in het ‘verliezen van onszelf’. In de Naam ook van deze Ene leggen wij onze dierbaren in de aarde en zullen ook wij ooit in de aarde worden neergelegd. Dan zal al wat ons rest aan geloof, aan hoop en aan liefde toevertrouwd worden in de handen van de levende God, van de barmhartige Vader, Zoon en Geest.
Eerste lezing: Deut. 4, 32-34. 39-40; tweede lezing: Rom. 8, 14-17, evangelie: Matteüs 28, 16-20
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
De elf leerlingen nu begaven zich naar Galilea, naar de berg die Jezus hun aangewezen had. Toen zij Hem zagen, wierpen ze zich in aanbidding neer; sommigen echter twijfelden. Jezus trad nader en sprak tot hen: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld.’