Broeders en zusters, aan de parabel die wij zojuist gehoord hebben, kunnen we verschillende titels geven. Sommigen noemen dit als de parabel van de Verloren Zoon. Anderen spreken van de gelijkenis van de barmhartige Vader. Het zijn twee aspecten van hetzelfde verhaal, dat elk een andere betekenis hebben. In de katholieke Bijbel Stichting (KBS) staat wordt dit verhaal genoemd als gelijkenis van een vader met twee zonen. Hoe we het ook noemen, het is God zelf die in dit verhaal de hoofdrol speelt. Jezus verkondigt ons hier een heel andere God, die niet overeenkomt met andere Bijbelse Gods ervaringen. Jezus spreekt hier over een God die zo bezorgd is voor de zondaars, dat God er geen vrede mee kan hebben wanneer één van zijn kinderen verloren gaat. Wat ze ook gedaan hebben: ze mogen altijd naar Hem terugkeren. God laat nooit iemand vallen en zijn geduld is eeuwig en ontvankelijk.
Sommigen hebben misschien moeite met het gedrag van de jongste zoon. Terecht! Wat hij gedaan heeft is verschrikkelijk. Hij eiste van zijn vader de verdeling van de erfenis, wat je normaal pas krijgt als je ouders gestorven zijn. Zijn verzoek betekent eigenlijk, dat hij de dood van zijn vader wilt. Zulke dingen kunnen nog tot op de dag van vandaag gebeuren: kinderen eisen het bezit van hun ouders op voordat ze gestorven zijn. Maar bij die jongste zoon is er nog meer. Hij gaat naar een ver land, zo staat er in het evangelie. Hij wil zijn eigen weg gaan. Dat verre land betekent: de wereld waar alles wat thuis als heilig wordt beschouwd, geminacht wordt. Het is het land waar de waarden van thuis, de fundamentele normen, niet meer gelden. Daar mislukt is hij reddeloos verloren. Hij komt tot bezinning en ziet zijn situatie in. Hij wil terug naar huis en zelfs als een knecht onderaan beginnen.
De oudste zoon is ook verloren. Hij blijft thuis, neemt geen risico’s en leeft correct, onderhoudt alle geboden en doet geen vlieg kwaad, maar hij begrijpt het hart van zijn vader niet. Hij verwijt zijn vader dat hij partij trekt voor de verkeerde zoon. Hij weigert naar het feest te komen. De oudste zoon is vooral een conservatief type die zich aan een helder afgebakende levenswijze houdt. Voor hem is duidelijk: alles moet geregeld en voorzien zijn, zowel voor de aarde als voor de hemel. Voor alles moet er gerechtigheid zijn. God is degene die goed gedrag beloont en slecht gedrag straft. De oudste zoon kan daarom helemaal niet begrijpen dat de Vader zijn mislopen broer tegemoet gaat, hem om de hals valt en zelfs een feest voor hem organiseert. Het past gewoon niet in zijn Godsbeeld.
De jongste heeft alles verloren, maar zichzelf behouden. De oudste heeft alles behouden, maar zichzelf verloren. Beiden zijn verloren en de Vader gaat op zoek naar hen. De jongste zag hij al in de verte. Hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Want de vader werd door medelijden bewogen. Deze parabel openbaart ons tegelijkertijd wie Jezus is. Zijn houding is immers de aanleiding tot dit verhaal. Jezus brengt ons bij de Vader, die zowel de oudste als de jongste zoon opwacht en hen in zijn huis uitnodigt. Zoals wij weten, in onze maatschappij eisen mensen gerechtigheid. En dat is terecht. Wie in de fout gaat, moet boeten. Want recht en rechtvaardigheid zijn basisbeginselen voor een gezonde democratische samenleving. Maar er mag ook een plaats zijn voor mededogen en vergevingsgezindheid. Dat vond Jezus ook. Jezus geeft verloren mensen nieuwe kansen, hoe irritant dit ook mag zijn. Jezus kan niet anders doen, want zijn Gods ervaring leert hem dat God een uitermate barmhartige Vader is, die uitkijkt naar de zondaar die zich bekeert. Wie een fout maakt, moet bereid zijn om een nieuwe weg te beginnen.
Hierbij kunnen we ons dan afvragen: “met welk van deze drie personages vereenzelvig ik mijzelf?” Sommigen zullen zichzelf in de vader herkennen, die moet aanvaarden dat zijn jongste zoon hem verlaat en niets meer met hem te maken wil hebben. De vader kan niets doen dan alleen maar wachten, zich zorgen maken en hopen. Hoeveel ouders met ‘verloren zonen en dochters’ worden niet met eenzelfde situatie geconfronteerd?
De ander kunt zich het best vereenzelvigen met de oudste zoon en zijn woede. Heel zijn leven lang heeft hij plichtsgetrouw zijn taak vervuld. Hij heeft hard gewerkt en zichzelf geen enkele escapade veroorloofd, terwijl zijn broer alles tolereert en op het ogenblik dat hij terugkomt, geeft zijn vader hem een groot feest. Is dat niet onrechtvaardig?
Er is wellicht ook iemand die zich kan vereenzelvigen met de verloren zoon. Iemand die zegt: ‘Ik ben ook weggegaan, heb anderen de rug toegekeerd en ik was al heel ver weg van God maar achteraf mag ik zeggen: “die instorting was nodig, ze heeft mij de ogen geopend en mij veranderd, en daardoor kon ik mijn leven een nieuwe richting geven. De vader staat in het verhaal voor God. Jezus zegt, dat God ons aller hemelse Vader is. En wij zijn Zijn kinderen, zijn geliefde zonen en dochters.
God verliest niemand uit het oog. Hij vergeet geen enkel van zijn kinderen en Hij blijft maar wachten op hun terugkeer. De apostel Paulus vraagt ons vandaag uitdrukkelijk: “Wij smeken jullie namens Jezus Christus: verzoent u met God.” Die verzoening is niet gemakkelijk, want schuld bekennen is niet aangenaam en vergt een overwinning op jezelf. De verloren zoon had moed nodig om in die zure appel te bijten. De vader omhelsde hem vreugdevol en de verloren zoon is weer terug opgenomen. Wie de oudere zoon in ons overwint, die zal dat nooit berouwen. Want hij zal iets kostbaars vinden: de vrede met God, de zekerheid terug thuis te zijn en de mogelijkheid om een nieuw begin te kunnen maken.
1e lezing: Jozua 5, 9a.10-12, 2e lezing: 2 Kor. 5, 17-21; evangelie: Lucas 15, 1-3. 11-32
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Hij hield hen deze gelijkenis voor: ‘Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechts: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechts en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. 32 Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.’