Broeders en zusters, het is zondagavond 23 oktober. Het zoveelste bestand is geschonden in Aleppo. Een Syrische leraar komt aan het woord. Leraren, verpleegkundigen en hulpverleners gaan, onder het nog steeds legale regime, de gevangenis in.
Dus nu maar doorpakken en vechten, want dan zullen we misschien de vrijheid verkrijgen. Op de achtergrond hoor ik het wapengekletter en het geschrei van kinderen. Woensdag 26 oktober: de Tweede Kamer behandelt een nieuw wetsvoorstel over wat men nu stervenshulp is gaan noemen. Men krijgt de handen op elkaar. In de marge proberen de kleine christelijke partijen oppositie te voeren. Het zal niet veel uitmaken. Hoe word ik niet cynisch?
Broeders en zusters, de afgelopen zondagen hebben we het regelmatig over het gebed gehad. Ik weet het zelf niet zo goed meer. Wat valt er nog te bidden? Wat maakt het verschil? Word ik dan ook koud en onverschillig? Diep uit mijn ingewanden komt een haast zichzelf wurgend geluid naar boven: “God kom mij te hulp, Heer haast U mij te helpen.” Elke dag zingen wij aan het begin van het eerste gebed deze woorden. Werkt het nog?
Het geluid van de biddende mens lijkt in de kiem gesmoord te worden. En toch wil ik dit niet. Mijn hele wezen komt in opstand. Waar is de waardigheid van de mens, het kroonjuweel van Gods’ schepping? Ook als ik in de verstilde kleurenpracht van deze herfst loop, roept het in mij: “het kan en mag niet zo..” En dan daalt er iets van rust in me. Het moet zo. Ik wil blijven bidden. Het is dat stofje op de weegschaal, die dauwdruppel die op de aarde valt zoals het boek Wijsheid ons voorhoudt. Het is dat goudgele blad wat zachtjes neerdwarrelt. Het maakt een verschil. Alleen gaat het niet zoals wij willen! Wij zouden willen dat het zo zou gaan. Als Gods’ wil uitvoeren. U zult zondaars met mate straffen zodat zij hun boosheid verlaten. Paulus hoopt, dat wij onze roeping waardig maken door God zijn plaats op aarde terug te geven. Laat je niet opschrikken door profetieën of haatpredikers die iets aankondigen wat niet staat te gebeuren.
Laten we eens in de huid van Zacheüs kruipen. Een man met een fout beroep. Ook wij leggen nog steeds de blauwe brief van de belastingdienst naast ons neer. Maar het is een overleveraar. Als het niet rechtsom kan dan linksom. Ik zal Jezus zien. Ik laat me er niet vanaf brengen. Zeggen wij dat nog wel in ons leven: “ik wil Jezus zien koste wat kost?”
En Zacheüs wordt gezien. Hij wordt geplukt uit de eindeloze gemeente die niemand tellen kan. Jezus gaat in tegen alle regels in die dagen. Zacheüs krijgt de hoofdprijs en mag zijn plaats innemen in de grote geschiedenis van God met Israël. Hij is gezien en gekend als zoon van Abraham, de grote aardsvader. Zacheüs staat voor veel meer dan klimmen in een boom. Hij staat, denk ik, het meest voor de onmetelijke barmhartigheid die God schenkt. Waarom zouden wij daar niet ook onder vallen. We vergeten het meer wél dan niet. God staat aan onze kant. Maar staan wij aan zijn kant? Durven wij afscheid te nemen? Durven wij te erkennen dat wij overvloeien van vooroordelen die ons zodanig in de weg zitten dat we er niet overheen lijken te kunnen komen? Dan kunnen we ook niet geloven in het gebed. Zacheüs doet het ons voor.
Gebed is geen opeenstapeling van woorden. Gebed is woord en gebaar. Als Zacheüs door zijn lengte een achterstand heeft dan onderneemt hij actie die is ingegeven door een hartenkreet: “Jezus zie me.” Meer hoeven we vaak niet te doen. We kunnen in een houding blijven van: “ik word niet gezien.” Laten we stoppen, want God ziet me. Het zijn woorden van bekering die strijden tegen cynisme en onverschilligheid die ons opsluiten in passiviteit. We worden actief. Aleppo 30 oktober. De bommen vliegen in het rond. Mensen blijven vechten tegen onderdrukking. God ziet hen.
De discussie rond stervenshulp gaan door. God laat mij hen zien; laten de behoeftigen zich gezien weten. Levende mensen zijn zo mooi en fascinerend. Soms zien we dat niet meer.
1e lezing: Jezus Sirach 11,23-12,2; 2e lezing: 2 Tess. 1,11-2,2; evangelie: Lucas.19, 1-10.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Hij ging nu Jericho binnen. Terwijl Hij er doorheen trok, poogde een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen en een rijk man, te zien wie Jezus was. Maar hij slaagde daarin niet vanwege de menigte, want hij was klein van gestalte. Om Hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom, omdat Jezus daar langs zou komen. Toen Jezus bij de plaats kwam, keek Hij omhoog en zei tot hem: ‘Zacheüs, klim vlug naar beneden, want vandaag moet ik in Uw huis te gast zijn.’ Zacheüs kwam snel naar beneden en ontving Hem vol blijdschap. Allen zagen dat en merkten morrend op: ‘Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!’ Maar Zacheüs trad op de Heer toe en sprak: ‘Heer. bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen; en als ik iemand iets afgeperst heb, geef ik het hem vierdubbel terug.’ Jezus sprak tot hem: Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. De mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’