Een indrukwekkend ritueel is het telkens wanneer een broeder bij zijn inkleding zich plat ter aarde neerlegt voor de voeten van de Abt. Aan die bewuste broeder stelt de Abt vervolgens de vraag: “ Wat verlang je ?”. De broeder staat op en antwoordt: “De barmhartigheid van God en van mijn broeders” Een scéne die veel gelijkenis vertoont met wat we zojuist gehoord hebben. Pas met de jaren besefte ik ten volle wat dit antwoord betekent: geloven in Gods barmhartigheid én hopen op de barmhartigheid vanwege de broeders. Wanneer je mij dan ook naar een geliefd Evangelieverhaal zou vragen zou - sterker nog dan ‘de parabel van de barmhartige Samaritaan’ - Jezus’ parabel van deze zondag heel hoog scoren en, zo blijkt, niet enkel bij mij. Want geloven in Gods barmhartigheid en ook zélf barmhartigheid betonen klinkt wel heel mooi maar blijkt ook telkens bijzonder lastig. Deze bekende parabel van de verloren zoon Want zo is het duidelijker waar het Jezus met “Een man had twee zonen” om te doen is. Een tijdloos verhaal dat doelt op onze hemelse Vader die zich verheugt over één zondaar die zich bekeert en de terug keert naar God die op hem wacht. Vandaag gaat het om zo’n man die de weg van het verdriet jarenlang heeft doorstaan, voor de barmhartigheid heeft gekozen en tenslotte zijn edelmoedigheid op een passende wijze aan beide zonen toont.
Het gaat nu wel niet enkel om die man maar evengoed om die twee zonen. Drie mensen die aan barmhartigheid een eigen invulling geven. De jongste die wel op een lompe manier de helft van de erfenis opeist en daarmee zijn vader verder niet meer nodig heeft en hem als dood beschouwt. Pas wanneer hij tot zichzelf komt” en zijn leven vergelijkt met dat van de dienaars (Lc15,17) pas dán en pas daarom besluit hij op zijn passen terug te keren.
Eerlijk gezegd ben ik het sterkst getroffen door de oudere zoon. Beter gezegd, door de liefdevolle houding van de vader tegenover deze zoon. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid volledig op voor de zorg om het bedrijf en de arbeiders. Hij maakt er geen problemen van want vader heeft al genoeg aan zijn hoofd. Het lijkt uiterlijk allemaal zo vanzelfsprekend, maar blijkbaar is dit niet het geval. Want eenmaal alle verhoudingen uit hun balans zijn, ontploft er een bom. Dat fuifbeest, die zoon van u die alle kroegen afliep, die krijgt zomaar alle aandacht toebedeeld terwijl hijzelf niets van de hele bedoening afweet. Hij moet zelfs aan een knecht vragen wat er eigenlijk gaande is. In de traditie wordt hij dan ook neergezet als een chagrijnig iemand die zich verongelijkt voelt. Het spreekt voor zich dat aan die bom een hele geschiedenis is vooraf gegaan, en dit alles nu voor hem te zwaar weegt om zomaar als eerste de stap te zetten
Wetend dat Jezus aan rechtschapen Farizeeën zijn houding tegenover zondaars wil rechtvaardigen gebruikt Hij deze gelijkenis over de uitzinnige vreugde die een vader kan beleven wanneer deze het kostbaarste bezit kwijt is én het terugvindt. Zo is God – aldus Jezus - net als die vader ook dolgelukkig wanneer een verloren dochter of zoon zich bekeert. En daarmee kunnen we na het eerste deel van het verhaal dan ook een uitroepteken van vreugde plaatsen omdat “die zoon van mij” verloren was en teruggevonden is.
Logisch om na het tweede deel een vraagteken van onzekerheid te plaatsen Want hoe zal de hardleerse zoon de liefdevolle vraag van zijn vader beantwoorden? Een verzoenende vraag die veel weg heeft van de harde vraag van de landeigenaar tegenover de misnoegde arbeiders in de wijngaard:: “Zijt gij soms kwaad omdat ik goed ben?”.
Lezen wij echter ook dit tweede deel van de parabel als een verhaal over Gods barmhartigheid dan hebben we geen open einde maar eindigt ook dit deel met een uitroepteken. Want ondanks het onbegrip en de tegenstand van de oudste zoon voelen we maar al te goed aan dat de barmhartigheid van de vader het uiteindelijk zal halen boven het eigen gelijk. Het zou dan ook wel eens best kunnen zijn dat dit de boodschap is die Lukas eraan gegeven geeft: “Wees barmhartig zoals uw hemelse Vader barmhartig is” (Lc 6,36).
1e
lezing: Jozua 5, 9a. 10-12; 2e lezing: 2 Kor. 5, 17-21.; evangelie: Lucas 15, 1-3. 11-32
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Hem om naar Hem te luisteren. De Farizeeen en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Hij hield hen deze gelijkenis voor: ‘Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechts: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechts en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.’