Broeders en zusters, het Koninkrijk van de hemel is geen abstracte werkelijkheid. Het roept in talrijke beelden op hoe het samenhangt met de wereld en tijd waarin de toehoorders van het evangelie leven. Inzicht in dit koninkrijk vraagt om een luisterbereid hart en onderscheidingsvermogen, en dat is meteen ook de link tussen evangelie en eerste lezing.
Het boek 1 Koningen beschrijft koning Salomo als iemand die God liefheeft en leeft volgens de richtlijnen van zijn vader David. Hem beschouwt Salomo als een man van trouw, gerechtigheid en oprechtheid van hart tegenover God. Als koning is Salomo bekommerd om de rechtspraak voor het grote en talrijke volk. In een droom verschijnt God aan de koning met de uitnodigende vraag: ‘Wat zal Ik je geven?’ De kern van het antwoord is: ‘Een luisterend hart’, in het Hebreeuws ‘leb’, dat ook nog ziel kan betekenen. Dit beeld roept wellicht dadelijk ook het ‘Hoor, Israël’ op, dat in de Joodse gemeenschap tot het dagelijkse gebed is gaan behoren; wij, christenen zouden zeggen het Onze Vader. Het luisteren naar God of diens woorden gaat aan het doen vooraf en gaat ook elders samen met God liefhebben en dienen. Overigens staat in onze monnikenregel van Benedictus dat ook centraal. Salomo verbindt de gave van een luisterend hart met de mogelijkheid om het volk te richten en het vermogen om goed en kwaad te onderscheiden. Op deze vraag schenkt God hem een hart vol wijsheid en inzicht, waarmee hij rechtvaardig kan oordelen.
Luisteren, begrip en inzicht zijn sleutelwoorden in de parabelrede van Matteüs. Met een afgestompt hart, waarmee je niets wilt begrijpen, kun je luisteren naar Jezus’ boodschap over het Koninkrijk van de hemel zonder er iets van te verstaan? De toehoorders worden dan ook opgeroepen goed te ‘luisteren’; de leerlingen worden geprezen omdat zij ‘horen’ en opgeroepen om het te ‘begrijpen’ en gevraagd of dat zo is. Inzicht in het Koninkrijk van de hemel is bovendien een groeiproces, waarbij luisteren en begrijpen ook vruchten voortbrengen (zoals in de parabel van de zaaier) en inspireren (zoals in de parabel over het zuurdesem).
Door heel de parabelrede heen is er ook een rode draad van een onderscheidingsproces aanwezig. Het Koninkrijk van de hemel wordt geassocieerd met rijke vruchtbaarheid, een zaadje dat uitgroeit tot een grote struik waarin vogels hun nest bouwen, een grote hoeveelheid meel dat helemaal doordesemd wordt. Maar niet overal draagt het Woord over het Koninkrijk vrucht. Er is ook onkruid op de akker. Er komt een tijd van voltooiing waarin de Mensenzoon een onderscheid maakt tussen rechtvaardigen en rechtsverkrachters. In die lijn zijn ook de gelijkenissen van het sleepnet en van de huismeester te begrijpen. Het net verzamelt zowel goede als slechte vis, maar deze worden gesorteerd. De huismeester haalt uit zijn voorraadkamer oud en nieuw en gooit het naar buiten. De leerling in het Rijk Gods onderscheidt zo wat eetbaar/bruikbaar is en wat niet. Op zich zit dat bij wijze al in ons DNA- profiel. We weten heel goed wat juist en onrecht is.
De gelijkenissen van de schat en de parel worden in de tekst zelf niet uitgelegd. Gaat het hier om een goed verstaander die wel geduld heeft? Het beeld van een verborgen schat is in oorlogstijd welbekend. Mensen verbergen hun bezittingen om ze veilig te stellen, bijvoorbeeld om te vermijden dat anderen ermee aan de haal gaan, of in de hoop dat zij eens kunnen terugvinden wat zij nu niet kunnen meenemen als zij veiliger oorden opzoeken. Maar lang niet elke schat wordt later opgegraven door de rechtmatige eigenaar. Een toevallige vinder kan er per ongeluk op stoten, of gelukzoekers kunnen doelbewust speuren naar verborgen schatten van onfortuinlijke volksgenoten. In de gelijkenis wordt de schat gevonden door iemand die niet de eigenaar van de grond is, en dus waarschijnlijk ook niet de rechtmatige eigenaar van de schat, maar die de schat ook niet zomaar weg rooft. Hoe kun je dit begrijpen?
Binnen het Matteüs-evangelie is er al gewaarschuwd tegen het vergaren van schatten op aarde. Beter kun je een schat in de hemel verzamelen; alles wat je bezit aan de armen te schenken en Jezus te volgen. Dat het Koninkrijk van de hemel als zo’n hemelse schat is, lijkt dan voor de hand te liggen. Als we even teruggaan naar onze wijsheid leraar: Salomo moedigt aan om te luisteren naar wijsheid en van harte te zoeken naar inzicht, als was dat een verborgen schat. Dan zal men ontzag voor God vinden en kennis van God. De profeet Jesaja verbindt het beeld van de verborgen schat met de erkenning van God, als degene die je bij je naam roept. Luisteren naar Jezus en diens boodschap begrijpen en ernaar handelen ligt dan in dezelfde lijn als het vinden van die schat, en vol vreugde je de akker waarin hij verborgen ligt eigen te maken.
De gelijkenis van de parel is evenmin toegelicht. Wat een parelkoopman gewoonlijk doet, is mooie parels zoeken, ze kopen om ze dan weer met winst te verkopen. Hoe kan dit dan beeld staan voor het Koninkrijk van de hemel? Het beeld van de parel staat in Matteüs voor het heilige dat je niet te grabbel gooit voor de zwijnen. Wat deze gelijkenis over de parel verbindt met de voorgaande over de verborgen schat, is dat iemand er alles voor over heeft om ze te bezitten. Ook dit kan beeld staan voor het zoeken van wijsheid en inzicht. ‘Waar is wijsheid te vinden?’, vraagt Job zich af. Zij is niet te schatten, zo waardevol, zelfs meer dan parels. Wijsheid en inzicht, dat is ontzag voor God en het mijden van het kwaad. Het is deze zoektocht van de koopman die gelijkt op het Koninkrijk van de hemel. We weten wat ons te doen staat
1e lezing: 1 Kon. 3, 5. 7-12; 2e lezing: Romeinen 8, 28-30; evangelie: Matteüs 13, 44-52
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de menigte: ‘ Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels. Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een sleepnet dat in de zee geworpen, vissen van allerlei soort bijeenbracht. Toen het vol was trok men het op het strand; men zette zich neer om de goede vissen uit te zoeken en in manden te doen, de slechte echter werden weggeworpen. Zo zal het ook gaan op het einde van de wereld: de engelen zullen uittrekken om de slechten tussen de rechtvaardigen uit te zoeken en in de vuuroven te werpen. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Hebt gij dit alles begrepen?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja.’ Hij zij hun: ‘Daarom is iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt.’