Op één of andere manier, zusters en broeders, zijn wij allemaal schatgravers of parelvissers. Langs kronkelwegen en omwegen en dwaalwegen zijn wij altijd op zoek naar iets dat ons volledig en voorgoed bevredigen kan. ‘Ons hart blijft onrustig tot het rust vindt in God’. Wij, mensen, zijn per definitie zoekers. Maar God is ook een zoeker. Wij zoeken naar God en God zoekt naar ons. Daarom zeggen de parabels van deze zondag zoveel over de mens, maar ook over God.
Eerst de mens. Een boer vindt een schat in zijn akker. Een koopman vindt een kostbare parel. Beiden verkopen hun hele bezit om hun vondst te kunnen aankopen. Diep in elk mensenhart is er een onstilbare honger en een onlesbare dorst. God is uiteindelijk de schat die wij zoeken, de parel die wij willen kopen. Dat, of beter Hij, is de diepste drijfveer van al wat wij zijn en doen. ‘God, mijn God, naar U blijf in zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar u, zoals een dor en dorstig land zonder water. Al wat ik ben is dorst naar u’, zo bidden wij met de psalmist (Ps. 63, 1). Wij voelen en weten dat alleen God ons de definitieve vervulling kan geven. Niets of niemand anders is genoeg voor ons. Dikwijls zijn wij ons dat niet zo bewust en leven wij er overheen. Dat is best te begrijpen. Want schatten liggen niet aan de oppervlakte en niet alle parels zijn echt. Er moet dus gezocht worden. God wil dat wij naar Hem op zoek gaan. Waar? Niet in grote theorieën of in buitengewone gebeurtenissen. Hij is te vinden in de akker van ons dagelijks leven. Misschien vinden wij Hem niet omdat we Hem te hoog en te ver zoeken. Maar het alledaagse is niet te banaal om Hem daarin tegemoet te gaan. Hij is dichterbij dan wij denken. Misschien té dichtbij? Wie schatten wil vinden moet graven. Wie verwonderd en aandachtig door het leven gaat, wie dankbaar is voor het gewone en ontvankelijk voor het onverwachte, die zal die schat vinden, die komt God op het spoor. Maar God is nooit goedkoop. Je moet er alles voor over hebben. We weten hoe het de rijke jongeman verging: hij was ook op zoek. In Jezus vond hij het antwoord op al zijn vragen, de schat en de parel. Maar hij kon het niet over zijn hart krijgen om alles te verkopen, zoals de boer en de koopman in het evangelie (Mt. 19). Hij bleef ontdaan en gefrustreerd achter. Het is ook geen kleinigheid God te vinden en met Hem op pad te gaan! In de Hebreeënbrief (10,31) lezen we die mysterieuze en bijna beangstigende woorden: ‘Het moet vreselijk zijn om te vallen in de handen van de levende God’. Onder en doorheen en te midden van alle gebeurtenissen en toevalligheden in ons leven, is dat zoeken naar God de diepste en sterkste drijfveer in ons menselijk bestaan. In elk mensenleven is er een leegte die alleen door God gevuld kan worden. Daarom zijn wij allemaal Godzoekers.
Maar er is ook een andere kant aan de medaille. …. Ook God zoekt de mens, lang voordat de mens God zoekt. Hij zoekt, zoals de boer en de koopman, naar u en naar mij, wie wij ook zijn. Het is bijna niet te geloven. Waarom zou God ons zoeken? Zijn wij dan belangrijk voor Hem? Zijn wij voor Hem een verborgen schat of een parel van grote waarde? Hij zoekt ons omdat Hij in ons zijn eigen beeld, zichzelf herkent. Hij heeft ons immers - zoals we lezen in het Boek van de Schepping - geschapen ‘naar zijn beeld en op Hem gelijkend’ (Gen.1, 27). Als de mens en zijn vrouw zich dan voor Hem verbergen tussen de bomen van het paradijs gaat Hij op zoek Gen. 3, 8-9). Hij loopt door de tuin roepende: ‘Mens, waar ben jij? Mens, waar ben jij’? ‘Hij heeft ons zo lief dat Hij zelfs zijn enige Zoon heeft gezonden om ons te zoeken opdat wij niet verloren zouden gaan maar eeuwig leven zouden hebben (Joh. 3, 16). Dwars doorheen al onze menselijke zondigheid, onze oppervlakkigheid, onze eigenwilligheid, zelfs in onze geseculariseerde ziel, dwars doorheen alle misleidende schone schijn ziet Hij in ieder mens de schat die erin verborgen is, ziet Hij de unieke parel van grote waarde. Ook als Gods beeld nog zo geschonden is, bijna onherkenbaar, toch blijven wij voor Hem die schat, die parel. Wij zijn voor Hem stuk voor stuk zijn ‘allerliefste mens’. Elke mens is de moeite waard om gezocht te worden, gestreeld en verzorgd te worden, de moeite waard om blij mee te zijn. Als wij psalm 8 zingen over de grootheid en de waardigheid van de mens, over zijn ‘haast goddelijke staat’, dan neuriet God met ons mee. Wanneer Sint Bernardus in zijn 1e Adventspreek zegt dat God zijn Zoon heeft gezonden om als de goede herder op zoek te gaan naar het verloren schaap dat de mens is, dan jubelt hij het uit: ‘O, wondere goedheid van God ons te willen zoeken. O, verheven waardigheid van de mens zo te worden gezocht’.
Broeders en zusters, de schat van de boer en de parel van de koopman, dat is God voor ons, en dat zijn wij voor God. Wij, mensen, zoeken naar God. God zoekt naar ons. Dat is het geheim van het koninkrijk. Dat is de Blijde Boodschap die ons kan veranderen in vrije en gelukkige mensen. Amen.
1e lezing: 1Kon. 3,5.7-12; 2e lezing: Romeinen 8,28-30; evangelie: Matteüs 13,44-52
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels. Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een sleepnet dat in de zee geworpen, vissen van allerlei soort bijeenbracht. Toen het vol was trok men het op het strand; men zette zich neer om de goede vissen uit te zoeken en in manden te doen, de slechte echter werden weggeworpen. Zo zal het ook gaan op het einde van de wereld: de engelen zullen uittrekken om de slechten tussen de rechtvaardigen uit te zoeken en in de vuuroven te werpen. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Hebt gij dit alles begrepen?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja.’ Hij zij hun: ‘Daarom is iedere Schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt.’