Net zoals bij het begin van een symfonie het thema wordt aangekondigd net zo geeft Lucas bij het begin van zijn evangelie reeds aan waartoe Jezus gezonden is. Een thema dat we ook in de Handelingen der Apostelen zullen terugvinden: met name de universele zending van Jezus. Hij vertrekt naar andere dorpen en steden. Hij geeft zelfs aan dat zijn boodschap de grenzen van Israël overschrijdt. Eerst verkondig je in de synagogen en wanneer je er niet wordt aanvaard, ga je elders en bij de niet-joden. Weerstand belet Jezus niet zijn roeping te volgen, vanuit het vertrouwen dat reeds bij Jeremia aanwezig was: “Ik ben bij u,” zegt God “om u te redden” (Jer. 1,19). Zelf getuigt Jeremia dat de Heer hem voorbehouden en bestemd heeft tot profeet voor de volken. Een taak die heel veel weerstand zal oproepen. Wat Jezus bij zijn eerste bezoek aan Nazareth meemaakt zal drie jaar later in een andere verwoording opnieuw weerklinken wanneer Hij zijn intrede in Jeruzalem doet. Aanvankelijk verwelkomt een massa enthousiaste inwoners Hem met: “Gezegend de Koning die komt in de Naam van de Heer!”. En even later, opgehitst door de Farizeeën zal de menigte het uitschreeuwen: “Weg met Hem! … Kruisig Hem!”).
Vorige week kondigde Jezus met de woorden van Jesaja zijn levensprogramma aan. Hij zegt daarin dat met Hem het langverwachte Jubeljaar werkelijkheid zal worden. Alle aanwezigen zijn stomverbaasd en betuigen hun instemming voor deze woorden die voor hen zo vol van genade zijn. Ze zijn verrast dat die gewone jonge man uit hun dorp die ze allen kennen als de zoon van Jozef, dat die jonge man over zo’n krachtige begaafdheid beschikt dat hij gevangenen zal bevrijden, geboeiden uit de duisternis in het licht zal brengen en de armen uit de cirkel van de ellende zal weghalen. Maar zijn onverwachte populariteit zakt al even plots en keert zich zelfs tegen Hem. Alles wat vorige week werd opengemaakt … wordt nu dichtgeslagen. Het aanvankelijke enthousiasme slaat om in boosheid wanneer Hij zegt dat een profeet gezonden wordt om over de grenzen van het eigenbelang te kijken. Dat is altijd zo geweest, zegt Hij, waarbij Hij naar twee voorvallen uit de geschiedenis wijst: de profeten Elia en Elisa, die hun aandacht hoofdzakelijk richtten op de nood en de ellende van vreemdelingen.
Twee voorvallen waaraan deze toehoorders beter niet herinnerd worden. Ze laten immers zien dat God bij monde van beide profeten niet altijd zo lief is voor zijn volk. Voorvallen die niemand graag hoort . Ze wijzen bovendien op Gods niet te doorgronden handelswijze. Gods heil is immers niet altijd bestemd voor het eigen volk, voor het eigen land maar voor heel de wereld. Niet voor ‘Eigen volk eerst’, de slogan die ook vandaag nog in het rijke en welvarende Westen klinkt. Jezus doet niet mee met deze bescherming van het eigen belang. Integendeel, Hij daagt hen en ook ons uit om op te komen voor de belangen van de andere. De andere, elders buiten de vertrouwde leefwereld, de andere die ver weg leeft of … de andere die onbekend maar heel dichtbij is. De mens met een andere huidskleur, de mens op de vlucht voor geweld. Het zijn de mensen met name die Jezus nog maar net met de woorden van Jesaja heeft opgenoemd: een genadejaar voor de armen, de gevangenen, de blinden, de verdrukten. Dat ‘genadejaar van de Heer’ is er niet voor Israël alleen. Niet enkel voor de eigen bubbel. Gods gerechtigheid is er voor iedereen die verdrukt wordt. Ook voor de rechteloze weduwe, voor de melaatse in afzondering, voor de gehate tollenaar, voor de nagewezen zondares. In Jezus zal de Messiaanse droom uit Psalm 72 werkelijkheid worden: “Voor kleine mensen is hij bereikbaar, Hij geeft hoop aan rechtelozen, hun bloed is kostbaar in zijn ogen, hij koopt hen vrij uit het slavenhuis”.
Deze mooie woorden zijn een bevestiging van wat Jezus uit Jesaja heeft voorgelezen, woorden die Hij tot grote genoegdoening van de aanwezigen, op zichzelf betrekt.. Mooie woorden jawel, maar woorden die wij liever niet horen omdat we niet goed weten hoe ermee om te gaan. Omdat we geen greep hebben op wat liefde vermag. Jezus wijst ons immers op de onvoorspelbaarheid van Gods liefde. Zelf zal ook Hij daar heftig mee worstelen wanneer Hij te Getsemane, net voor zijn terechtstelling, God vraagt om die beker aan Hem voorbij te laten gaan. Op dat moment is het Jezus niet duidelijk waarom zijn liefdevolle Vader zoiets van Hem kan vragen. Liefde tot het uiterste: zo is God, en dat vraagt Hij ook van ons. Dat we liefde zijn en liefde geven. De apostel Paulus geeft het in de tweede lezing aan dat dit voor ons niet zo gemakkelijk is als het er uitziet.
Ik mag een schitterende spreker zijn, een topper in kennis en kunde, ik mag een geloof hebben dat bergen verzet, als ik daarin de liefde geen voorrang geef, stelt het allemaal maar heel weinig voor. Want liefde, zegt Hij verder, heeft enkel kwaliteiten, geen gebreken. Ze gaat niet vergelijken of afwegen, ze is niet jaloers of kwaad op iemand die goed is voor een ander. Tegenover hen die zich naar binnen keren, die vooral bekommerd zijn om de eigen toekomst, zijn er, God zij dank, ook veel mensen die profetische daden stellen. Die Christus zien in de vreemdeling, in de mens zonder papieren. Parochieherders die hun woning of hun kerk openzetten voor vluchtelingen of – ondanks gewelddadige tegenstand – zorgen dat ze veilig het Kanaal kunnen oversteken in het besef bovendien dat ze daarmee de wet overtreden. ‘Een Kerk die niet dient, dient tot niets’ Is de titel van een boekje dat Jacques Gallot schreef, de toenmalig Franse bisschop van Evreux, die omwille van zijn provocerend gedrag uiteindelijk ontzet werd uit zijn taak maar zijn hand bleef uitsteken naar mensen die scheef bekeken en uitgesloten worden.
Wie we ook zijn en wat we onopvallend ook doen ook wij kunnen kleine daden van goedheid stellen die onze leefwereld van aanschijn doen veranderen.
1e lezing: Jeremia 1, 4-5. 17-19; 2e lezing: 1Kor. 12, 31, 4-13; evangelie: Lucas 4, 21-30
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd begon Jezus in de synagoge te spreken: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan.’ 22 Allen bevestigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: ‘Is dat dan niet de zoon van Jozef?’ 23 Hij zei hun: ‘Natuurlijk zult ge Mij dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe al wat, maar wij hoorden, in Kafarnaüm gebeurd is, nu ook hier in uw vaderstad.’ 24 Maar Hij gaf er dit antwoord op: Voorwaar, Ik zeg u: geen profeet is heilzaam voor zijn eigen vaderstad. 25 En het is waar wat Ik u zeg: in de tijd van Elia immers, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef en een grote hongersnood uitbrak over het hele land, waren er veel weduwen in Israël; 26 toch werd Elia tot niemand van hen gezonden, behalve tot een weduwe in Sarepta in het gebied van Sidon. 27 En in de tijd van de profeet Elisa waren er vele melaatsen in Israël; toch werd niemand van hen gereinigd, behalve de Syrier Naaman.’ 28 Toen ze dit hoorden, werden allen die in de synagoge waren, woedend. 29 Ze sprongen overeind, joegen Hem de stad uit en dreven Hem voort tot aan de steile rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem daar in de afgrond te storten. 30 Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.