Broeders en zusters, vandaag komen we tegen de vraag naar het juiste evenwicht bij regels en wetten, voorschriften en richtlijnen. Iedereen weet, dat wij regels nodig hebben om een zekere structuur en ordening te bewaren.
Wie is niet gebaat met mensen die hun leven op orde hebben, die zich niet laten leiden door allerlei plotselinge impulsen? Waarom is er toch zo’n weerstand tegen de regels en wetgeving? Vandaag wijst Jezus ons de gulden middenweg.
Om mensen wakker te schudden laat Jezus zijn leerlingen de bestaande voorschriften overtreden, bewust en provocatief. De bedoeling is dat ze zich moeten afvragen wat in hun leven echt overeenkomt met de wil van God en veel minder bezig met de reinheidsvoorschriften of allerlei regelingen in hun hoofd. Dat is ook voor ons vandaag even actueel als voor mensen in Jezus’ tijd. We kunnen de lezingen van vandaag als aanleiding nemen om even over ons geloof en over de daarmee verbonden gewoonten en gebruiken na te denken. Het geweten is eigenlijk de echte norm dat de waarden van het leven serieus neemt. Dit besef zou ongetwijfeld niet gauw conflict creëren met bestaande wetten en regels. Want het gaat hier om een relatie met God en met medemensen, een relatie waarmee wij ons hele leven bezig houden. Vanuit die relatie komt er gevoeligheid voor Gods wil in ons leven, niet zozeer als een wet die kant en klaar voor ons ligt, maar als een weg die wij met elkaar en met God moeten gaan. Jezus vraagt ons de oprechtheid in wat wij denken, zeggen en doen.
Lopen wij niet dikwijls gevaar om ons bij onze pogingen om aan Gods wil te voldoen in uiterlijkheden te verliezen? Bijvoorbeeld: is het kruisbeeld meer een sierstuk in ons huis of om onze hals dan werkelijk als het symbool voor onze verlossing? Is het bidden niet verworden tot een gedachteloos reciteren van formules die we ooit van buiten hebben geleerd, of is het wel telkens een poging om met ons hart bij God te komen? Is het niet veel gemakkelijker een schietgebed te laten klinken voor de nood ergens dan om daadwerkelijke inzet voor de naasten. Misschien is het toch wat gemakkelijker om van zichzelf het houden van de zondagsplicht te eisen, dan om de liefde voor God en de naaste alle dagen consequent voor te leven.
De uiterlijke tekenen van ons geloof zijn zeker belangrijk, zinvol en goed. Doorslaggevend moet toch zijn, dat ze niet als vervanging voor die echte, hartelijke ontmoeting met God mogen dienen. Broeders en zusters, laten we steeds opnieuw proberen om niet te verstrikken in schone schijn. Want anders eren we God met de lippen terwijl ons hart ver van Hem verwijderd. En dat kan nooit de bedoeling zijn.
Eerste lezing: Deut. 4,1-2.6-8; tweede lezing: Jak. 1,17-18.21b-22.27; evangelie: Marc 7,1-8.14-15.21-23>/i>
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Eens kwamen de Farizeeën en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Hem tezamen, en zagen dat sommige van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de Joden eten niet zonder zich eerst de handen te hebben gewassen met een handvol water, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet, voordat zij zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele andere dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeën en de Schriftgeleerden Hem de vraag: ‘Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?’ Hij antwoordde hun: ‘Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo staat er geschreven: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen: kruiken en bekers afwassen en meer van dergelijke dingen doet ge. Daarop riep Hij het volk weer bij zich en sprak tot hen: ‘Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen, komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.’