Tot tweemaal toe zegt Jezus vandaag: “Ik ben de deur”. Het is een van de zeven beroemde ‘Ik ben’-uitspraken waarmee Johannes zijn lezers meeneemt in hun zoektocht naar wie Jezus werkelijk is. Elke uitspraak is inderdaad een wezenskenmerk als goddelijke Mensenzoon. Achtereenvolgens zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” (6:35), “Ik ben het licht van de wereld”(8:12), “Ik ben de deur van de schapen”10:7), “Ik ben de goede herder”(10:11), “Ik ben de opstanding en het leven” (11:25) en tenslotte: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”(14:6). En door de nadruk op ‘Ik ben’ horen we in elke uitspraak tegelijk ook die ene bekende uitspraak waarmee God zich aan Mozes openbaart : “Ik ben Wie ik ben” (Ex 3:7), of betekenisvoller: “Ik ben Wie ik zal zijn”. Een naam als een belofte van betrouwbaarheid. Het lijkt alsof God toen beloofde en Jezus dit vandaag herhaalt: ‘Zoals ik vandaag bij jullie ben, zo ben ik morgen en voor altijd bij jullie.’ Voor de Judeeërs, en zeker voor de toenmalige religieuze leiders, was deze toe-eigening een ergernis wekkende godslastering.
Nu Jezus zich vandaag vergelijkt met de deur van een schaapskooi en we in de gezangen en de gebeden de bekende Psalm 23 horen ademen we iets in van een pastorale, van het herderlijke leven. De uitspraak “Ik ben de deur van de schapen” sluit er, eerlijk gezegd, nauw op aan. Ditmaal rechtvaardigt Hij zich tegenover de Farizeeën. In wat vooraf ging heeft Hij met name een blindgeborene genezen. Iemand die letterlijk maar ook figuurlijk blind was. Een heiden dus die wél de stem van de hemelse Herder heeft gehoord en spontaan Hem is gevolgd en door Hem ook letterlijk en figuurlijk werd genezen. Hij ziet en gelooft. Voor de evangelist Johannes, zijn dit twee synoniemen. Maar doordat Jezus hem op sabbat heeft genezen, heeft Hij de joodse Wet overtreden. Voor de Farizeeën kan Hij dan ook geen man Gods zijn en bestrijden ze daarmee de getuigenis van de man. Meer nog, ze werpen hem buiten en excommuniceren hem, ziende blind als ze waren. Wanneer Jezus dit verneemt houdt Hij de omstaanders het beeld voor van een echte, een ware ‘herder’ die oog heeft voor elk schaap. Voor wie de mens belangrijker is dan de letter van de wet. Hij plaatst zich daarmee als deur, als middelaar tussen deze weerloze man én de Farizeeën als ‘dieven en rovers’.
‘Ik ben die deur’ zegt Hij en gebruikt daarvoor een beeld dat ook vandaag nog veel betekenissen heeft. Want, nuchter als we zijn, denken we dat het enige wat je met een deur kunt doen is: haar openen of sluiten. En daar houdt het volgens ons dan ook mee op. De vorig jaar overleden Vietnamese monnik, Thich Nath Hahn, vertelde ooit aan Thomas Merton dat hij zijn neofieten gedurende het eerste vormingsjaar enkel leerde een deur te openen en ze ook dicht te doen. Op het eerste gezicht lijkt dit een grapje maar net als Jezus kende deze monnik de diepere betekenis van een deur. Een deur maakt namelijk het verschil tussen ‘buiten’ en ‘binnen’, tussen ‘vreemd’ en ‘veilig’, tussen anonimiteit en gastvrijheid, tussen ‘thuis komen’ en ‘het leven in overvloed bezitten’. Jezus zelf ziet in deze uitspraak zijn plaats als middelaar tussen hemel en aarde. Hij is de open deur van God naar mens en tegelijk ook van mens naar God. Enkele hoofdstukken verder zal Hij dit duidelijker zeggen: “Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij (Jo 14,6). En wij belijden dit zo vaak in de doxologie: “Door Hem en met Hem en in Hem …”
“Ik ben de deur van de schapen.” Voor de gemeente waartoe Johannes zich richt was ‘de deur’ een heel vertrouwd beeld met diepzinnige betekenislagen. Dagelijks zagen zij, hoe 's avonds de kudde werd samengedreven binnen de schaapskooi. De volgende morgen riep de herder zijn schapen naar buiten. Die schapen herkenden de stem van hun herder en op zijn roep kwamen de schapen naar buiten. En was er al eens een schaap dat achterbleef, dan werd het bij zijn naam geroepen. Maar de gemeente hoorde vooral in deze woorden de echo van tientallen Schriftteksten over God de Heer en herkennen in Hem de God die voor zijn volk uit trekt, overdag in een wolkkolom en ’s nachts in een vuurkolom Ex 13,21). Een deur waardoor zijn volk leven zou bezitten, en wel in overvloed (Jo 10,10b). Deze God leidt - in de persoon van Jezus, zijn Zoon – nog dagelijks mensen in en uit, want Hij kent ieder van ons bij onze naam. Hij was, Hij is en Hij zal zijn, de Herder van zijn volk. Met de naam ‘Ik ben Wie Ik zal zijn’.
Vandaag zullen wij de beelden van ‘schaap’, ‘kudde’ niet zo gemakkelijk meer gebruiken want ze doen ons onwillekeurig denken aan beledigen zoals ‘arm schaap’, ‘zwart schaap’, ‘oude bok’ en ‘kuddegeest’. Binnen de context van Jezus’ boodschap kunnen we daar gemakkelijk overheen stappen. Want eerlijk gezegd, zoals wij hier vandaag in deze sacrale ruimte zitten, is dit een teken dat wij Christus’ uitnodiging hebben gehoord, herkend en Hem gevolgd zijn. Hij nodigt ieder van ons uit om ons, even toch, terug te trekken uit de drukte. Om Hem te herkennen in zijn Woord én in het sacrament van zijn Lichaam en zijn Bloed. En net als de twee leerlingen in Emmaüs voelen wij dat Hij ons vertrouwt om – op welke wijze ook – te getuigen dat Hij leeft en dat wij door Hem het volle leven bezitten. Jezus staat met andere woorden als de open kerkdeur die ons dagelijks of wekelijks roept om binnen te gaan en kerk te vormen.
En om daarna, geroepen zijn om Hem te herkennen in de hongerige, de dorstige, de vreemdeling, in de naakte, de zieke, de gevangene, de dode (Mt 25,34-36).
Persoonlijk vind ik het verhaal van de eerste dag van de week het mooiste en meest ontroerende getuigenis van Christus als deur naar het volle leven. Maria Magdalena stond al schreiend vast getimmerd aan het lege graf. Helemaal in de war meende ze de tuinman te zien. Pas toen de Verrezene tot haar zei: ‘Maria’ herkende ze Hem aan zijn stem als haar Leraar. En staande aan het open graf zond Jezus haar als eerste apostel naar Galilea, het dagelijkse leven, waar Hij zijn leerlingen zou voorgaan als de Levende (vrij naar Jo 20,16v) Het is een passende gedachte op deze roepingenzondag want net als Maria wordt ieder van ons persoonlijk door Christus geroepen om getuige te zijn dat Hij leeft.
1e lezing: Hand. 2, 14a. 36-41; 2e lezing: 1Petrus 2, 20b-25; evangelie: Johannes 10, 1-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus: ‘ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover; maar wie door de deur binnenkomt, is de herder der schapen. Voor hem doet de deurwachter open en de schapen horen naar zijn stem en hij roept zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten. Wanneer hij zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen; maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen. In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak. Jezus zei dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen. Allen, die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. 10 De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.