Iedere zondag, na de vespers, eten de monniken in de grote zaal van het Gastenhuis. Als er in die week een jarige is geweest dan drinken wij in plaats van koffie of thee een heerlijk glas trappist. Er wordt dan voor de jarige gezongen bij het opheffen van het glas: ‘Lang zal hij leven!’ Dan wens je iemand toe dat hij nog lang van dit leven genieten mag. Wat kun je iemand beter toewensen dan ‘lang zal hij leven!’
Leven in de volle zin van het woord. Want in het lied, waarmee ik deze preek begon, staat niet alleen ‘Lang zal hij leven!’ maar er staat achter in de gloria! Iedereen is uitgenodigd om te leven in Gods gloria!
Als u mij zou vragen: Wat betekent voor u Sacramentsdag dan zou ik zeggen: Leven in Gods gloria, leven tot Gods eer en glorie. Voor mij betekent leven tot Gods eer en glorie er te zijn voor anderen, zoals God er wil zijn voor ons. Dus niemand in dit leven mag worden afgeschreven. Tollenaars en zondaars zijn welkom bij Jezus, de Zoon van de levende God. Hij leert ons: Kom aan tafel en blijf niet aan de kant staan. Iedereen is uitgenodigd.
Het gaat om leven in Gods gloria. Het evangelie van deze dag is een fragment tijdens het Laatste Avondmaal en met name het Hoog priesterlijk gebed. In dit gebed wordt vele malen over leven gesproken. Dat zegt alles over de levenshouding van Jezus. Hij was zo overtuigd van de mogelijkheden die in elk mens aanwezig zijn dat Hij het niet kon aanzien als het iemand niet goed ging, als iemand dreigde te verpieteren. Zo iemand wilde Hij weer laten leven in de gloria!
Zo iemand wilde Hij als het ware zijn eigen levensadem inblazen. In dit leven moet je eten en drinken om in leven te blijven. Om geestelijk te leven heb je ook voedsel nodig. Jezus wilde niets liever dan zelf dit voedsel zijn. Dat is eigenlijk een prachtig beeld: dat je eten en drinken voor iemand wilt zijn. Wij leven in een wereld waarin mensen steeds meer tot een nummer worden. Een mensenleven is blijkbaar maar weinig waard, als dat leven niet omhangen is met bank- en gironummers. In ons denken zijn de mensen op de eerste plaats statische eenheden geworden, geen levende wezens van vlees en bloed.
Wij vieren vandaag Sacramentsdag. Het feest van Witte Donderdag wordt nog eens dunnetjes over gedaan. Toen stond dit feest te veel in het teken van de lijdensweek. Daarom heeft de Kerk er een aparte feestdag van gemaakt: Sacramentsdag.
Ik heb ooit eens een jonge moeder begraven. Na een tijd van opstandigheid was zij tot berusting gekomen. Zij had de dood in haar leven aanvaard. Alleen één ding kon ze bijna niet aanvaarden. In haar laatste uur fluisterde ze nog: “Wat zou ik nog graag bij mijn kinderen blijven. Ze hebben me nog zo nodig, vooral de kleinste. Ik zou nog graag bij hen blijven en voor hen zorgen”. Was dat ook niet de grote verzuchting van Jezus bij het Laatste Avondmaal dat wij op Witte Donderdag vierden? Hij wist hoe zijn vrienden en vriendinnen achterbleven als schapen zonder herder. Wat die moeder niet kon, heeft Jezus wel kunnen doen. In zijn liefde heeft Jezus het uiterste gedaan wat Hij kon doen. Hij zei: “Ik laat jullie niet als wezen achter. Ik zal bij jullie blijven”. Hij nam het brood in zijn handen en zei: “Dit is mijn lichaam gebroken voor jullie”. Hij nam een beker met fonkelrode wijn en zei: “Dit is mijn bloed voor jullie vergoten.”
Tijdens de vespers iedere zondag en op de hoogfeesten is er uitstelling van het Sacrament. We aanbidden in stil gebed of meditatie dat Jezus in het Heilig Sacrament waarlijk en waarachtig tegenwoordig is. De plaats waar de heilige Hosties worden bewaard noemen wij ‘Tabernakel’, al zitten er loodzware deuren voor. Dat woord betekent ‘Tent’. God wil ons in zijn tent nabij zijn, zoals Hij zijn volk Israël in de woestijn nabij was in de Verbondstent.
We sluiten deze aanbidding van het Heilig Sacrament af met een lied en de zegen. En in het lied treffen mij steeds weer de woorden: “Aan het kruis verborg zich slechts zijn goddelijkheid, hier in die Heilige Hostie verbergt zich echter ook uw menselijkheid.” En toch geloven belijden wij beide: zijn zichtbare gestalte aan het kruis en zijn verborgenheid in het Heilig Sacrament. Dus niet als Thomas zie ik zijn wonden meer, maar belijd ik Hem als God en Heer, waarlijk en waarachtig aanwezig in dit teken van het Brood, zijn Lichaam voor ons gebroken.
Er is nog iets opvallends in het Hoog Priesterlijk Gebed. Er wordt gesproken van ‘Bloed’. Dat heeft alles te maken met de dood van Jezus. Zo opkomen voor anderen, zoals Hij gedaan heeft, kan ingrijpende gevolgen hebben. Maar laat je niet afschrikken, want zelfs in Zijn stervensuur ging het bij Jezus niet om de dood, maar om het leven.
Eucharistie vieren betekent, dat je van God het leven krijgt en doorgeeft aan elkaar. Dat is een hele mond vol. Maar het betekent dat je het aandurft om je te laten volstromen met de Geest van Jezus Christus. Dat je leeft voor anderen, bevrijdend, bruisend, voluit. Hoe je het ook wendt of keert, het gaat in het Christendom om een bepaalde manier van leven, en om een bepaalde wijze van omgaan met elkaar. Straks krijgen we weer dat gewone en ongewone brood, tedere gedachtenis aan de Heer zijn dood. Hij geeft ons het leven, zalig levensbrood. Dit om duidelijk te maken dat een mens niet leeft van brood alleen, laat staan van louter koekjes van eigen deeg. Wie straks bij het ontvangen van het Brood, zijn Lichaam: ‘Ja en Amen’ zegt, mag weten dat daar de nodige consequenties aan verbonden zijn. Het is ‘Ja en Amen’ zeggen tegen ons omgaan met God en ons omgaan met elkaar. Het is ‘Ja en Amen’ zeggen tegen het leven. Het is ‘Ja en Amen’ zeggen tegen de opdracht van Jezus om in zijn naam met elkaar het levensbrood te breken en te delen. Dichtbij en op wereldschaal… ‘Neemt en eet’. Kom gerust, maar weet wat je dan als volgeling van Jezus te doen staat! Leven voor anderen. Het is de enige manier om lang te leven: in Gods gloria!
1e lezing: Exodus 24,3-8; 2e lezing: Hebr. 9,11-15; evangelie: Marcus 14,1-16.22-26
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Hem: ‘Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen, zodat Gij het paasmaal kunt houden?’ Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: ‘Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik water draagt; volg hem en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: Waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien, met rustbedden en van al het nodige voorzien: maakt daar alles voor ons klaar.’ De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed. Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun met de woorden: ‘Neemt, dit is mijn Lichaam.’ Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken alles daaruit. En Hij sprak tot hen: ‘Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen. Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.’ Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.