Vorige week hoorden we in de evangelielezing, dat Jezus vastberaden zijn reis naar Jeruzalem aanvaardde en boden voor zich uitzond (Lc 9,51). Voor Lucas betekent dat moment een keerpunt in zijn evangelie. Het zogenaamde reisverhaal begint. Voor Lucas een beslissend punt want Jezus richt voortaan zijn blik en zijn schreden naar de plaats waar alles in vervulling zal gaan wat door de profeten is voorzegd (Lc 18,31). “Hierna” zo gaat het evangelieverhaal vandaag verder “ wees de Heer nog tweeënzeventig andere leerlingen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit … “ (Lc 10,1). Jammer genoeg werd dat onschuldige woordje ‘nog’ weggelaten. Want met dat woordje ‘nog’ herinnert Lucas ons er aan dat de twaalf reeds eerder met dezelfde verwoording uitgezonden waren (Lc 9,1-6). Dat betekent de zending door Jezus niet beperkt werd tot de twaalf maar een opdracht is voor iedereen, want tweeënzeventig betekent de volheid, betekent alle volken op aarde. Met andere woorden: ook u ik zijn gezonden. Een opdracht om niet bij de pakken te blijven zitten, om niet te berusten maar om van Jezus te blijven getuigen ook wanneer de boodschap tegenstand oproept.
De taakomschrijving die Jezus aan deze leerlingen meegeeft, komt op het eerste gezicht wat vreemd en gedateerd over. Ze mogen niets meenemen, zelfs niet het broodnodige om in leven te blijven. En bovendien geen tijd verspillen met de eindeloos durende oosterse begroetingen. Ze zijn volledig aangewezen op de gastvrijheid van onbekende mensen. Ze moeten de zieken genezen en aankondigen dat het Rijk Gods nabij is. En blijkbaar lukt dit laatste nog ook! Want ze komen blijmoedig en enthousiast terug met de melding dat ze zelfs de demonen onderworpen hebben en dat deze de wijk hebben genomen. Dat klinkt allemaal wel mooi, maar … is dit ook nog wel helemaal voor onze tijd geschreven? Zeker, de Heer verwacht van ieder van ons die gelooft dat hij of zij ook getuigenis aflegt van dat geloof. Maar moet dat op de manier waarop die leerlingen dat moeten doen? Zelf zou ik daar toch niet te lichtvaardig overheen stappen door alles te herleiden tot een persoonlijke, innerlijke gezindheid waarbij er van de opdracht om het Rijk Gods handen en voeten te geven niets zichtbaars overblijft, laat staan dat het Rijk Gods nabij is. Gaan we immers de kerkgeschiedenis tot op vandaag na dan zien we dat sommige mensen Jezus’ opdracht au sérieux hebben genomen en precies om die reden als levende monumenten torenhoog uitstijgen boven de massa. Ik beperk mij daarbij tot twee beroemde heiligen. De allereerste is de heilige Antonius (251 – 356). Als jonge wees uit een welstellend gezin werd hij tijdens de evangelielezing in zijn kerk getroffen door de woorden van Jezus tot de rijke jongeling: “Verkoop wat ge bezit en geef het aan de armen […] en kom dan terug en volg mij” (Mt 9,21). Antonius zocht de eenzaamheid op om in de woestijn een ascetisch leven te lijden. Een vorm van leven dat reeds in de christelijke gemeenten van de eerste eeuw werd beoefend. Een leven van navolging dat de basis zou worden van ons huidige monastieke leven.
De meest beroemde navolger van Jezus’ oproep zal ongetwijfeld tot in lengte van dagen Franciscus van Assisi (1181-1226) zijn. Als welstellende ridder werd hij getroffen door de aanblik van een melaatse. Hij liet alles achter zich om zowel uiterlijk als innerlijk het leven met de allerarmsten te delen. Een keuze waardoor hij als een weerloos lam pal tegenover zijn vader en de notabelen van de stad kwam te staan. Naar de woorden van Jezus, schudde hij zijn kleren af en brak daarmee met zijn familie en zijn stad. Totaal verlaten en ontgoocheld door zijn volgelingen, stierf hij in 1226 Twee jaar later reeds werd hij heilig verklaard. Vandaag, bijna acht eeuwen later heeft een paus zijn naam aangenomen. Een paus die geschiedenis schreef door in een simpele soutane en zonder enig statieversiersel voor ‘stad en wereld’ een ‘Buona sera’ te wensen. Zijn allereerste bezoek was aan Lampedusa dat symbool staat voor de zwaarste verschoppelingen van het rijke Westen. En Witte Donderdag vierde hij in de stadgevangenis te Rome waar hij de voeten waste van twaalf gedetineerden, ongeacht welke levensbeschouwing ze erop nahielden. In enkele weken tijds had hij niet met woorden maar door bewuste keuzes aan de wereld getoond dat het Rijk Gods nabij is waar mensen kiezen voor de armen. Naast deze beroemd geworden volgelingen zijn er vandaag nog zoveel anonieme mensen, gelovig of niet, die met een of ander voorwendsel eenzame mensen opzoeken om te luisteren naar nooit eerder gehoorde verhalen en zonder veel woorden het gevoel te geven dat deze mensen aan de rand gezien, gehoord en gekend zijn. En ook al zijn ze er zich niet van bewust, door hun bezoek, door hun gebaar van aandacht en respect is Gods Rijk er aanwezig. De beroemde Duitse theoloog Karl Rahner noemde deze mensen ‘anonieme christenen’. Dat zijn mensen die Jezus niet kennen en toch door hun levenswijze onbewust volgelingen van Hem zijn door daden van barmhartigheid te stellen die in Jezus’ ogen meer waard zijn dan brand- en dankoffers.
En daarmee naar ik meen, raken we de dieper liggende betekenis die vervat ligt in de slotwoorden van Jezus tot die enthousiaste leerlingen: “Ge moet u nier verheugen over het feit dat de duivels aan u onderworpen zijn. Verheug u omdat uw namen staan opgetekend in de hemel. Het is een aansporing van Jezus die ook vandaag voor ons heel terecht is. Vrij vertaald naar ons toe klinkt het aldus: “Loop niet te koop met al de strepen die je hebt verdiend. Wees bescheiden en dankbaar in het besef dat wie je ook bent en wat je ook doet, dat dit alles van God komt die uw naam in zijn handpalm heeft geschreven.” Het gaat daarbij om een eenvoud die zuiverend werkt en laat zien wat overbodig is in je leven en wat niet, wat nodig is én wat kan gemist worden. En tussen de regels door voegt Jezus er nog aan toe: maak je niet al te veel ongerust, en weet: God zal erin voorzien (Gen 22,14).
1e lezing: Jes. 66, 10-14c; 2e lezing: Galaten 6, 14-18, evangelie: Lucas 10, 1-12. 17-20
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd wees de Heer tweeënzeventig leerlingen aan en zond hen twee voor twee voor zich uit naar alle steden en plaatsen, waarheen Hijzelf van plan was te gaan. Hij sprak tot hen: ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. Gaat dan, maar zie, Ik zend u als lammeren tussen wolven. Neemt geen beurs mee, geen reiszak, geen schoeisel; en groet niemand onderweg. Laat in welk huis gij ook binnengaat uw eerste woord zijn: Vrede aan dit huis! Woont daar een vredelievend mens, dan zal uw vrede op hem rusten; zo niet, dan zal hij op u terugkeren. Blijft in dat huis en eet en drinkt wat zij u aanbieden; want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere. In elke stad waar ge binnengaat en ontvangen wordt, eet wat u wordt voortgezet, geneest de zieken die er zijn en zegt tot hen: Het Rijk Gods is u nabij. In elke stad waar ge binnengaat en niet ontvangen wordt, trekt daar door de straten en zegt: Zelfs het stof uit uw stad dat aan onze voeten kleeft, schudden wij tegen u af. Maar weet dit wel: Het Rijk Gods is nabij. Ik zeg u: Op die dag zal het voor de mensen van Sodom draaglijker zijn dan voor die stad. De (twee en) zeventig keerden vol blijdschap terug en zeiden: ‘Heer, zelfs de duivels onderwerpen zich aan ons door uw Naam.’ Hij zeide tot hen: ‘Ik zag de satan als een bliksemstraal uit de hemel vallen. Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, te heersen over heel de kracht van de vijand; en niets zal u kunnen schaden. Toch moet ge u niet verheugen over het feit dat de duivels aan u onderworpen zijn, maar verheugt u omdat uw namen staan opgetekend in de hemel.’