Net zoals de bekende parabel van de verloren zoon van vorige zondag is ook het verhaal van de overspelige vrouw dat we vandaag gelezen hebben een van de bekendste symbolen van Gods barmhartigheid in het evangelie geworden De woorden van Jezus: "Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen” groeiden uit tot een universeel cultuurbezit tot ver buiten de kerkelijke grenzen. Zowel het centrale thema van Gods barmhartigheid als het woordgebruik doen veel Bijbelkenners ertoe besluiten dat dit verhaal later is toegevoegd aan het Johannesevangelie en wellicht zelfs van de hand van Lucas zou geweest zijn.
Het toont immers heel veel gelijkenis met het verhaal in het Lucasevangelie waar een publieke zondares Jezus’ voeten zalft en vergiffenis van Hem ontvangt met de al even legendarische woorden: “Vrouw, uw geloof heeft u gered” (Lc 7,36-50).
Omdat het evangelie van deze zondag ons heel vertrouwd is hoef ik het niet opnieuw te vertellen en kan ik meteen erop wijzen dat het niet om een vraag dan wel om een valstrik vanwege de Farizeeën gaat. Veel Farizeeën waren, wat overspel betreft, in Jezus’ tijd van een milde strekking. Zo was er opvallend veel verzet gerezen tegen het stenigen van een vrouw die betrapt was voor overspel. De Romeinse bezetter had zelfs verboden om overspel met de dood te straffen. Het werkt dan ook uitzonderlijk discriminerend naar die vrouw toe wanneer ze haar verlagen tot een ‘geval’, een casus, sterker nog, tot een ding waarmee ze Jezus voor een valstrik plaatsen. Ze misbruiken haar, met andere woorden. Voor mij zijn er drie zinnen die als het ware drie zuilen zijn die het hele verhaal schragen. Drie zinnen die in het oog schieten en in het collectief geheugen blijven naklinken: .” En Jezus schreef met zijn vinger op de grond.” Dit wordt meteen gevolgd door Jezus antwoord: . “Laat degene onder u die zonder zonde is, het eerst een steen werpen. En helemaal staat er als orgelpunt op het einde: “Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig niet meer.” Drie stappen in de weg naar barmhartigheid.
‘En Jezus schreef met zijn vinger op de grond.” Het is een woordeloos en fascinerend gebaar blijft telkens opnieuw boeien. De vraag met name wát Jezus aan het schrijven is. Bekende dichters zoals Gerrit Achterberg, Paul Van Ostaijen of Willem Barnard hebben er mooie gedichten bij bedacht want de poëtische taal is suggestief en rijk aan mogelijkheden. Jezus staat voor een valstrik waarmee de Schriftgeleerden hem willen strikken. Antwoordt Hij ja ofwel neen, Hij beseft dat Hij sowieso beschuldigd al worden. Want in het ene geval wordt Hij beschuldigd voor een uitdrukkelijke tegenstander van de Romeinse bezetter en in het andere geval voor een wetsontrouwe jood. Zwijgen is dan de veiligste en voorzichtigste weg, maar Jezus kiest bewust voor de stilte om zijn diepste innerlijk aan te boren. Je zou kunnen zeggen dat Hij doet wat iedereen eens doet wanneer hem of haar een lastige vraag wordt voorgelegd. Je weet op zo’n moment echt niet wat je er mee aan moet. Je wil eerlijk blijven tegenover jezelf en tegelijk ook tegenover de vragensteller. Jezus zwijgt… en geeft geen antwoord. Wat Hij precies schrijft zullen we nooit weten maar denkend aan die bange vrouw die beschuldigd werd zoekt Hij naar een milde toon in Hem van waaruit Hij kan zeggen: “Wie van jullie zonder zonde is, die moet dan maar de eerste steen op haar gooien.” Het klink net zo alsof Hij wil zeggen: “Wie doet er niets eens iets ongehoords? En wie heeft zomaar het recht om een vonnis over een ander uit te voeren?” Dan buigt Hij zich opnieuw voorover en tekent verder … ditmaal om aan de Schriftgeleerden de tijd en de ruimte te geven zodat zij naar hún milde toon kunnen zoeken. En precies dankzij die stilte voelen ze zich veilig door Jezus’ mildheid. Ze komen bij de diepe binnenkant van hun eigen zwakheid, hun kleinheid en kwetsbaarheid. Sprakeloos kijkend naar wat Jezus aan het schrijven is voelen zij hun eigen zwakke plekken en voelen deze vrouw van binnenuit aan. Die vrouw is geen ‘geval’ meer, geen casus waarmee ze Jezus te pakken kunnen nemen. Zij is nu déze, concrete en unieke vrouw die lijdt onder haar openbare vernedering. Bang voor een veroordeling vanuit een harde mannenmoraal en tegelijk ook hopend op begrip en vergeving. Deze vrouw krijgt een gelaat voor hen omdat zij haar aanvoelen met hun eigen fouten, hun klein menselijkheid, hun vele tekorten en zonden. En vanuit datzelfde aanvoelen laten ze ook Jezus met rust.
Dan spreekt Jezus haar rechtstreeks aan. “Ga heen, en zondag van nu af niet meer.” Hij vergeeft haar niet enkel maar geeft haar vooral de kracht om helemaal opnieuw te kunnen beginnen. Om met een ‘carte blanche’ opnieuw aan de slag te kunnen. Een biechtvader bekende ooit dat hij bij het uitspreken van Gods vergeving er telkens aan toevoegt: “en tot de volgende keer.” Het betekenen voor hem troostende woorden vanuit het eerlijke besef dat wij mensen vaak vallen en dan hopelijk de moed bezitten om terug op te staan. Het leven bestaat immers in telkens vallen en telkens opnieuw ook opstaan. Geloven in God die vergiffenis schenkt tot zeventig maal zeven maal toe geeft de mens de kracht om bij het vallen niet moedeloos te worden maar om elke keer terug op te staan.
Waarom dit verhaal voor veel mensen zo ontroerend mooi is? Omdat ook wij allemaal wel eens in die kring rond Jezus staan en ons door zijn stilte uitgenodigd weten om met Hem te zoeken naar de diepere lagen in mezelf van waaruit wij welwillend en mild kunnen zijn voor een ander. Ook wij kunnen dan - net als die Farizeeën uit het verhaal de enge kring in stilte verlaten in het bevrijdend besef dat ook wij - net als die vrouw - altijd opnieuw kunnen en mogen opnieuw beginnen. En wanneer dat eenmaal lukt, zullen wij in staat zijn barmhartig te zijn en iets minder te zondigen. In die zin herkennen we in de Farizeeën een gelijkenis met de oudste zoon uit de parabel van de verloren zoon, met dit verschil dat de Farizeeën ingaan op de uitnodiging om barhartig te zijn terwijl de oudste zoon verankert zit in zijn halsstarrigheid. Denkend aan het liefdevolle gebaar van Jezus schreef Willem Barnard een mooi gebed tot God: "Laat al mijn fouten staan getekend in het zand; maar schrijf voorgoed mijn naam, mijn naam in de palm van Je hand."
1e lezing: Jesaja 43, 16-21; 2e lezing: Fil. 3, 8-14; evangelie: Johannes 8, 1-11
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg. ‘s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Toen brachten schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt, terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?’ Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van de te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond. Toen ze bij Hem aanhielden met vragen, richtte Hij zich op en zei tot hen: ‘Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.’ Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond. Toen zij dit hoorden, dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw, die nog midden in de kring stond. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: ‘Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? Zij antwoordde: ‘Niemand, Heer.’ Toen zei Jezus tot haar: ‘Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.’ niet.