Eerlijk gezegd, Jezus’ woorden klinken vandaag keihard. Je eigen hand of voet afhakken wanneer die aanleiding geeft tot zonde, dat kunnen we toch moeilijk een evangelie, een blijde boodschap noemen. Dat is een andere taal dan die van een goede herder. Maar misschien ligt precies in dat beeld van de goede herder een sleutel om het evangelie van deze zondag beter te verstaan. Een herder kan immers heel liefdevol omgaan met zijn schapen maar kan ook vreselijk te keer gaan wanneer er gevaar dreigt. En Jezus ziet inderdaad dat er een gevaar dreigt voor zijn schapen. Want uitgerekend Johannes sluit een vreemde uit zijn kring omdat deze man duivels uitdrijft en dit werk exclusief aan de volgelingen toebehoort. Voor Jezus strookt dit niet met de weg die Hij tot dan toe heeft gewezen.
Jezus is immers met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem en Hij heeft hen reeds tweemaal voorspeld wat Hem daar te wachten staat. Zijn leven loopt met name op zijn einde, en vóór het zover is valt er nog heel veel te onderrichten. Vandaar wellicht deze duidelijke en ook harde taal. Én er lijkt nog een andere aanleiding te zijn voor zijn heftigheid. Als recht geaarde en praktiserende Jood houdt Hij veel van zijn volk en van de stad Jeruzalem. Hij trekt er jaarlijks heen en in zijn geboortedorp kon je Hem wekelijks op de sabbat in de synagoge zien. Hij kent binnen het jodendom de verschillende geloofsrichtingen: de farizeeën, de sadduceeën en Essenen die zich, elk op hun manier, toeleggen op het geloof der vaderen. Hij spreekt dan ook geen kwaad woord over hun toewijding. Het enige wat Hem danig dwarszit is dat ze hun eigen identiteit willen bewaren ten koste van ‘de kleinen’ zoals deze mensen in het evangelie worden genoemd. Mensen die kostbaar zijn in Gods ogen en al hun hoop op Jezus stellen maar die uitgesloten worden en ronddolen als schapen zonder herder.
Denkend aan de toekomst die steeds naderbij komt maakt Jezus zich zorgen over zijn leerlingen. Zo roept het bekrompen gedrag van Johannes bij Hem te vraag op of zijn volgelingen wel op het juiste spoor zitten, en hoe zij zich verder, als Hij er niet meer zal zijn, als groep zullen ontwikkelen. Zullen ook zij, net als de farizeeën, vervreemden van het volk En zullen ook zij de kleinen uitsluiten? Johannes had het immers over ‘iemand die óns niet volgt’ terwijl Jezus het heeft over wonderen doen in Diens Naam.
Als volgelingen van Jezus kunnen ook wij ons wel eens binnen onze kerk verlegen voelen wanneer wij zien hoe mensen van een heel andere gezindte dezelfde daden van barmhartigheid stellen als wij, en die het in vele gevallen zelfs beter doen dan wij. Zalig zijn zij de mensen die daar gelukkig om zijn.
Kort door de bocht gezegd: allen die, gelovig of niet, ijveren voor gerechtigheid, die vergevensgezind zijn en die barmhartigheid betonen voor andersgezinden, staan – naar Jezus’ woorden - niet veraf van het Rijk Gods ook al kennen ze Jezus niet en hebben van Hem nooit gehoord. Ze worden anonieme christenen genoemd omdat ze leven en handelen als christen maar het niet beseffen. Mensen dus die in de grote wereld of in de kleine kring van de buurt, de vereniging of de familie de ander hoger achten dan zichzelf. Ik denk dan onwillekeurig aan de rede uit het Evangelie van Matteüs waarin Jezus voorspelt dat Hij bij het laatste oordeel alle volken in twee groepen zal scheiden. Aan de schapen behoort het Rijk der hemelen omdat zij Hem geholpen hebben in al wie honger heeft, wie dorst lijdt, wie een vreemdeling is, wie naakt, ziek of een gevangene is (Mt 25,35-36).
We kunnen ons dan terecht de vraag stellen of de Kerk dan niet overbodig is. Geenszins, want dat zou een grove vergissing zijn. In een multiculturele wereld als de huidige Is het des temeer noodzakelijk dat er over heel de wereld herkenbare en uitnodigende kernen zijn die geloof, hoop en liefde uitstralen. Kernen waar, zoals hier, Christus’ evangelie wordt verkondigd, waar mensen van alle slag zijn Lichaam ontvangen en Christus’ weg van onbaatzuchtige liefde gaan. Waar mensen geloven dat de evenmens een beeld van God is.
1e
lezing: Numeri 11, 25-29; 2e lezing: Jak. 5, 1-6; evangelie: Marcus 9, 38-43. 45. 47-48
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Johannes tot Jezus: ‘Meester, we hebben iemand die ons niet volgt, in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten, omdat hij geen volgeling van ons was.’ Maar Jezus zei: ‘Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Als iemand u een beker water te drinken geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan. Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanstoot geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp. Dreigt uw hand u aanstoot te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur. Het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen. Het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.