Ik hoor het mijn moeder nog zeggen wanneer ik mij verongelijkt voelde: “Kom hier en vergeet het maar ter ere Gods’. Anders klonk het wanneer ze zei: “In Gods naam, stop dat gekibbel.” Dan wisten we meteen hoe laat het was. Dit en nog zo veel meer gebeurde tot meerdere eer en glorie van God. Wat dit precies betekende, daarover stelden wij ons als kind geen enkele vraag. En toch leerden we in heel kleine en onschuldige situaties dat Hij, die onzichtbare God, van ons, zijn kinderen houdt, en dat omgekeerd, Hij bemind werd wanneer wij ons best deden. Wanneer we flink waren, want zo heette dat in die tijd. Ja, Gods oog beheerste ons doen en laten: “God ziet alles!” hing er op de muur. Jaren later leerden we dat echte liefde, tegenover wie dan ook, belangeloos is. Geen liefde om een goed figuur te slaan, om iets te bekomen, om onze hemel te verdienen. Geen eigenliefde dus maar belangeloos omwille van de ander: omwille van God en van de naaste. Het is over deze belangeloze liefde dat Jezus het vandaag heeft.
Want, nu we wat ouder zijn geworden en we in staat zijn om terug te kijken op wat voorbij is stellen we ons wel eens de vraag waar het in ons leven op aankomt. Het is de vraag die de wetgeleerde aan Jezus stelt. Een vraag naar de kern van Mozes’ Wet, naar het allerbelangrijkste gebod. Naar ons toe vertaald betekent dit: de vraag naar de diepste grond
waarop het eigen én het samen leven moet gebouwd worden. Bij Matteüs, bij Marcus én bij Lucas lezen we identiek dezelfde vraag én ook letterlijk eenzelfde antwoord. Dat zou erop kunnen wijzen hoe belangrijk de evangelisten Jezus’ antwoord vonden. Want Jezus maakte van twee totaal verschillende geboden één en hetzelfde dubbelgebod. Één en toch dubbel, net als de twee stenen tafels waarop de tien uitspraken van de Heer gegrift waren.
Bij deze liefde gaat het niet om een sentiment maar om een ingesteldheid van hoe men aankijkt tegenover het leven. Omdat we in het gelaat van wie dan ook, die unieke mens zien, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Want de liefde komt van God: “Wij hebben lief, schrijft Johannes in zijn eerste brief omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad”. Net zoals een moeder al van haar kindje houdt vóór het geboren is, Net zo houdt God van ieder van ons voordat Hij ons schiep. En zoals een vader na zovele jaren nog uit liefde kan lijden aan de dood van zijn zoon net zo sterft er ook in Gods iets wanneer een mensenkind onverwacht sterft of wanneer iemand gedood wordt. Wij beseffen maar al te weinig wat het betekent dat wij naar zijn beeld zijn geschapen. Dat staat er wanneer wij in de H. Schrift lezen: “In den beginne”. Een andere verwoording voor: ‘Oorspronkelijk schiep God de mens als beeld om op Hem te lijken.’ En aan die oorsprong, niet alleen van ons maar van heel de schepping is er Gods liefde. Zo lezen we na elk van de vijf scheppingsdagen: “En God zag dat het goed was’ En op de zesde en laatste dag wanneer Hij de mens heeft geschapen, staat er: “God zag dat het heel goed was”. Maar vrij vroeg ontdekt God dat die mens naast of boven Hem wil staan. En in het eerstvolgende hoofdstuk lezen we reeds de eerste broedermoord. Gevoelig als God is, zo blijkt uit de H. Schrift, werd zijn Liefde herhaalde keren diep gekwetst. Zo diep zelfs dat Hij vrij snel spijt kreeg dat Hij de mens op aarde had gemaakt. “Hij was er zeer verdrietig om”, staat er in het boek Genesis (Gen 6,6). Het werd de aanleiding tot de zondvloed. Maar in tegenstelling tot de meesten van ons blijft God niet steken in zijn gekwetste liefde. Hij is een en al barmhartigheid, Hij zendt tevergeefs profeten opdat de mens van leefwijze zou veranderen en zich zou bekeren. Uiteindelijk wordt Hij zélf mens om ons te verlossen.
“Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart”. Dit is toch het allereerste gebod, waaraan Jezus als consequentie het tweede verbindt. ‘Beminnen daar gaat het om”. Een werkwoord dat dagelijks vervoegd moet worden in kleine en onopvallende werkwoordjes. Belangeloos beminnen is niet meteen het gemakkelijkste werkwoord. Want de Heer zal ons niet vragen: ‘Heb je mij liefgehad?’, maar Hij zal zeggen: ‘Ik was hongerig, dorstig, naakt, ziek…’ wat hebt gedáán? Heb je toen gedaan alsof je neus bloedde, Heb je je verscholen achter een belangrijke taak, achter een leefregel, een dringende afspraak, …? En ook in de parabel van de barmhartige Samaritaan Is er geen sprake van ‘liefde’ maar gaat het om afstappen, om neerknielen, olie en wijn, een rijdier, om een herberg en geld.
‘Om de liefde Gods’ daar gaat het om. Alles waarmee wij ‘in Gods naam’ bezig zijn, dat alles ‘hangt’ aan twee geboden vast. Net zoals een deur aan twee hengsels opgehangen is.
1e lezing: Exodus 22, 20-16; 2e lezing: 1 Thessalonicenzen 1, 5c-10; evangelie: Matteüs 22, 34-40.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de Farizeeën bijeen, toen zij vernamen dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen: ‘Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?’ Hij antwoordde hem: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.’