De evangeliën op de weg naar Palmzondag zorgen voor een climax met drie thema’s. Onder de vele verlangens van een mens kiest de evangelist Johannes er drie uit: het verlangen naar levend water, de nood aan licht en de hoop op leven.
Hij geeft daarmee aan, dat Jezus het antwoord is op onze fundamentele behoeften. Zondag ná zondag leidt Hij ons naar Pasen. Ná de ontmoeting met de Samaritaanse bij de put van Jacob, waarna het evangelie met de blinde bij de vijver van Siloam staat Jezus deze vijfde zondag bij het graf van zijn vriend Lazarus. Jezus zegt van zichzelf, dat Hij de Verrijzenis is en het Leven. In de opbouw van het vierde evangelie is dit verhaal van de opwekking van Lazarus het laatste teken van Jezus tijdens zijn leven. Nooit hebben we ons zo makkelijk in het verhaal kunnen inleven als vandaag. De hele wereld kent nu een ongekend lijden. Familie en vrienden kunnen nauwelijks meeleven bij de doden; één bezoek per persoon, familie desolaat nu familieleden en vrienden moeten wegblijven. Dorpsbewoners vormen een erehaag langs de weg en klappen, maar er is geen schouderklopje want ze moeten wegblijven. We zullen ná dit alles veel creativiteit nodig hebben om alle gevoelde rouw alsnog de vrije loop te kunnen laten en de nu alleenstaand geworden mensen weer in ons midden op te nemen. De herstelde patiënt voelt zich een outcast.
Martha en Maria rouwen en zijn bedroefd. Martha vertrouwt er op dat haar broer op de laatste dag zal verrijzen. Zij is tegelijkertijd nuchter en zakelijk. Zij aanvaardt dat haar broer is gestorven en weet dat er op de 4e dag geen sprake meer kan zijn van leven. Lazarus’ dood is onherroepelijk.
Maria, Martha’s zus, zegt minder. Zij is ervan overtuigd, dat Jezus de dood van haar broer had kunnen tegenhouden: “Heer, als je hier waart geweest dan was mijn broer niet gestorven.” Kunnen we de dood tegenhouden? Op de 4e dag, wanneer de dood onherroepelijk is, wordt het onmogelijke mogelijk.
Jezus leeft mee met het leed van de beide zussen van Lazarus. Hij weent als Rachel in het Oude Testament, omdat hij van Lazarus heeft gehouden. Hij gaat naar het graf en staat met zijn groot vertrouwen in zijn Vader tegenover de dode. Ná het gebed tot zijn Vader spreekt Jezus tot de dode: “Lazarus, kom naar buiten” en geeft de opdracht om Lazarus te ontdoen van de windels en de doeken.
Ondertussen richt de evangelist Johannes de aandacht van zijn lezers op een ander graf, dit van Jezus zelf. Tijdens deze maaltijd, die zes dagen later plaats had, heeft Maria de voeten van Jezus gezalfd. Het huis hing vol van balsemgeur. Jezus duidt het gebaar van Maria. Hij zegt dat zij die dit gebaar stelde, het deed in het vooruitzicht van zijn eigen begrafenis. Hoezo? Zal hij - die anderen doet opstaan - zelf moeten sterven? Het verhaal van Lazarus is een aanzet tot de belijdenis, dat Jezus de Verrijzenis is en het Leven. Lazarus zwijgt.
Gregorius van Nazianze (330-390), bisschop en kerkleraar, koppelt de opwekking van Lazarus aan de gedoopte mens en zij die zich daarop voorbereiden. Hij moedigt hen aan tot een christelijke levenswandel: ‘Lazarus, kom naar buiten. Liggend in je graf, heb je deze sterke roep gehoord. Is er een krachtigere stem dan deze van het Woord. Je windels zijn verwijderd. Val niet terug in de dood, ga niet vertoeven bij hen die in de graven wonen. Laat je niet verstikken door de windels. Heb geen angst en schuw geen moeite om de zuiverheid van je doopsel te bewaren. Richt je met je hart op de wegen van de Heer. Wie in mij gelooft, zegt de Heer, zal leven naar de ziel, ook al is hij gestorven naar het lichaam, totdat ook het lichaam weer zal verrijzen om daarna nooit meer te sterven.’
Mooie woorden waar we aan vast moeten houden. Maar momenteel is het de jammerklacht van Rachel die over de wereld gaat. Het is oorverdovend. Wij kunnen onze oren niet dichtstoppen. Wij zijn allemaal nodig om de zwachtels te verwijderen. Mijn grote zorg voor dit moment is: ‘hoe gaan we dat uitleggen aan de miljoenen gelovigen die elkaar in hun geloof niet kunnen opzoeken en alleen maar worden gewezen op het afstand houden, terwijl de behoefte aan nabijheid groot is. Velen roepen nu: ‘God waar bent U?’ en dat kunnen we ze niet kwalijk nemen. Dat zit in de jammerklacht van Rachel, en God en allen doen mee. Wij moeten de zwachtels verwijderen. Pasen zal theologisch wel op de juiste dag gevierd worden, maar de pastorale verrijzenis zal veel langer op zich laten wachten.
1e lezing: Ezechiël 37, 12-14; 2e lezing: Romeinen 8, 8-11; evangelie: Johannes 11, 1-45
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit Bethanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Hem nu de boodschap: ‘Heer hij die Gij liefhebt, is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.’ Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: ‘Laat ons weer naar Judea gaan.’ De leerlingen zeiden: ‘Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen? Jezus antwoordde: ‘Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet. Maar gaat iemand ‘s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.’ Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken.’ Zijn leerlingen merkten op: ‘Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.’ Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak. Daarom zei Jezus hun toen ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug ik Mij dat ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan.’ Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: ‘Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.’ Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag. Bethanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: ‘Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.’ Jezus zei tot haar: ‘Uw broer zal verrijzen.’ Marta antwoordde: ‘Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.’ Jezus zei haar: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?’ Zij zei tot Hem: ‘Ja, Heer ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt.’ Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: ‘De Meester is er en vraagt naar je.’ Zodra zij dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: ‘Heer, als Gij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn.’ Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd sprak Hij: ‘Waar hebt gij hem neergelegd?’ Zij zeiden Hem: ‘Kom en zie, Heer.’ Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden: ‘Zie eens hoe Hij van hem hield.’ Maar sommigen onder hen zeiden: ‘Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?’ Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei: ‘Neem de steen weg.’ Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: ‘Hij riekt al, want het is al de vierde dag.’ Jezus gaf haar ten antwoord: ‘Zei Ik u niet, dat gij Gods heerlijkheid zult zien als gij gelooft?’ Toen namen zij de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hem en sprak: ‘Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar om wille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.’ Na deze woorden riep Hij met luider stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: ‘Maakt hem los en laat hem gaan.’ Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.