“Een vreemde preek”: Zalig, gelukkig, zijn de ongelukkigen! Zalig, gelukkig, wanneer je blut bent en geen eurocent meer te makken hebt! Zalig, gelukkig, wanneer je failliet bent , alles bent kwijtgeraakt, je werk, je huis, je inkomsten! Zalig, gelukkig, wanneer je arm bent en omkomt van de honger! Een vreemde preek!
Maar zo begint Jezus zijn preek. Maar nog vreemder is, als ik ze daarmee proficiat wens, ze feliciteer. En zeker als ik er nog eens vroom aan toevoeg: je rijkdom was een beletsel voor God, nu is de weg vrij.
Het lijkt wel alsof in het Koninkrijk van God alles op de kop staat. Wat voor mensen belangrijk is, is onbelangrijk voor God. Waar zij tegen op kijken, daar ziet God op neer. Zalig… gelukkig…. Wie? De rijken? De mensen die alles weten en alles kunnen en alles hebben? De mensen die altijd blij zijn? De mensen die het goed geschoten hebben in het Leven? Nee, die mensen hebben het geluk al gevonden. Jezus is juist gekomen voor hen die het niet zo breed hebben. Hij is gekomen om de ongelukkigen te troosten, om hen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid eten en drinken te geven, moed voor de toekomst.
U begrijpt het al! Het sleutelwoord van deze preek is zalig, is gelukkig! Niet menselijke zaligheid, zo in de geest van: “Heb je een goede vakantie gehad?” “Ja, zalig!” Of: “hoe smaakt het?” “Zalig!” We wensen elkaar van alles toe: “Goede reis, het ga je goed.” En aan het begin van dit jaar en hebben we de allerbeste wensen uitgesproken: “Veel succes, als je maar gezond blijft, zorg goed voor jezelf.”
Maar in die acht zaligheden van Jezus gaat het niet over deze dingen waarmee wij ons verzadigen en verzaligen, die wij zalig vinden. En dat is maar goed ook, want dan zouden de meesten mensen achter het net vissen. De zieken, de kleinen, de armen, degenen die door psychische kwalen gekweld worden. Uiteindelijk zijn wij allemaal arm, want uiteindelijk komen wij allemaal wel een keer terecht in een situatie waarin er niets meer aan te doen is.
Gelukkig dat God niet met dat soort zaligheden aankomt. Onze God begint waar de menselijke zaligheid ophoudt. Als wij er niets meer in zien, bijvoorbeeld omdat wij door de malaise in het religieuze leven ineen geschrompeld zijn tot zo’n klein groepje waar de profeet Sefanja het in de eerste lezing over heeft: de “ootmoedigen van het land”, de kleinen, de bescheidenen, of tot de havelozen waarmee de kerk in Korinthe begonnen is, waarvan Paulus zegt: “naar menselijke maatstaf niet geleerd, niet machtig, niet van hoge afkomst”, als niemand er meer iets in ziet, dan ziet God er nog iets in. God begint waar wij eindigen, en dat niet zomaar, nee, Hij begint in Jezus. Wij moeten de woorden van Jezus niet losmaken van God. In de zaligheden die u zojuist hoorde voorlezen, wijst Jezus de situaties aan waarin de vader, zijn Vader en onze Vader, bevrijdend kan optreden: armoede, vervolging, verdriet, honger, lijden, conflicten. Als mensen niets meer hebben, niets meer zijn, dan komen ze open voor de nieuwe uittocht waarin de nieuwe Mozes, Jezus, voorgaat naar de Vader, naar het beloofde land. Daarin kan de wil van de Vader geschieden, daarin kan God opnieuw geschiedenis maken. Daarin wordt de naam van God opnieuw machtig, krijgt Hij macht over mensen. Daarom heet het in die zaligsprekingen niet alleen zalig van Godswege, maar zij zullen ook door God getroost worden en kinderen van God genoemd worden. Ze zullen God zien, ze zullen het land van God bezitten, ze zullen verzadigd worden en ze zullen barmhartigheid ondervinden van Godswege.
En er gebeurt nog iets vreemds in dit evangelie. ‘Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op.” Jezus ziet de menigte en Hij draait hen de rug toe. Ook u doet dat wanneer u hier in deze abdijkerk komt. U draait uw medemensen, de mensen van het milieu waarin u leeft, mede broeders, uw medezusters, familieleden, de rug toe. Een vreemde preek van Jezus, een vreemde manier om je rug naar iemand toe te draaien. Voordat Jezus zich naar de mensen keert, gaat Hij de berg op, naar God toe. De berg is de plaats van de Godsontmoeting. God komt dus op de eerste plaats: in de liturgie, in de verkondiging en in het gebed.
We beginnen niet bij de mensen door eerst wat te praten met elkaar en wat menselijke ervaringen uit te wisselen. Nee, we beginnen meteen hoog, heel hoog, op de berg, op de berg van God. En daarboven op de berg, de plaats van Godsontmoeting, ontvangt Jezus van God het woord van God, dat Hij aan de mensen beneden op aarde verkondigt. Dus eerst God, dan de mensen. Als we ons geloof belijden, beginnen we altijd met het geloof in God de almachtige Vader. Dat betekent: God, die uit elke situatie iets kan maken, ook uit die situaties waar de mens geen uitweg meer ziet. Het geloof is echter niet een kwestie van toekomstmuziek: Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde. Ja en nee. Gelukkig zijn zij, die naar dit Koninkrijk verlangen! Maar tegelijkertijd geven de zaligsprekingen ons de kracht om nu op een andere manier te leven, op een manier die past bij Gods Koninkrijk. Gelukkig ben je, wel-gefeliciteerd, als je vandaag zo leeft, met het oog op de toekomst!. Dus zo’n vreemde preek is het niet.
1e lezing: Sefanja 2,3; 312-13; 2e lezing: 1Kor. 1,26-31; evangelie: Matteüs 5,1-12a
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus deze menigte zag, ging Hij de berg op en, nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus: ‘Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen. Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.