Broeders en zusters: hoe ziet God eruit en wie is Hij voor ons?
Wij zijn allemaal Godskinderen, inclusief allen die zeggen dat ze niet in Hem geloven. Soms is er ook actief verzet tegen God. Is het teleurstelling of intens verdriet dat in de weg zit? Er zijn zoveel redenen waarom mensen niet meer in God geloven, maar daarmee is Hij niet weg. Anderen zitten helemaal aan het andere eind van het spectrum. Zij geloven in een beeld van God, verdedigen het fanatiek en strijden te vuur en te zwaard tegen anderen die niet exact dat beeld delen. Dan hebben we de zwevenden, of de ietsisten: er zal wel iets zijn tussen hemel en aarde en dat is onderhevig aan de ‘dagkoersen’. Daarmee wordt God naar hun hand gezet. Of Hij daarmee akkoord gaat of het zelf niet kan bepalen, lijkt niet mee te wegen. Het niet willen kiezen is van deze tijd. We krijgen zoveel aangeboden, dat het ook wel heel moeilijk wordt gemaakt.
Laten we dan van iets wel uitgaan. De handleiding over de omgang met God is ons gegeven. De Bijbel. Soms loop je daarin tegen moeilijke teksten aan maar dat houdt ons scherp. Zij leest makkelijker dan de gebruiksaanwijzing van de nieuwe magnetron of led screen, maar dat zegt misschien meer over mij. Na ‘In den beginne’, de eerste drie woorden van de bijsluiter, dat grote boek, volgt er als snel een duiding of de schepping van een beeld van God wat eigenlijk heel helder is. Het volgt al heel snel: Wij zijn geschapen naar zijn Beeld en gelijkenis. Dus feitelijk zijn wij allen sluimerende godskinderen. Het beeld en gelijkenis van God is met ons bestaan verweven. Het is ingeboren en wil dat tot bloei komen dan moet het worden gevoed.
Die handleiding, de Bijbel, is geen wetenschappelijk werk. Het is ook geen geschiedenisboek. De Bijbel spreekt over de handel en wandel van mensen en de zorg van God dat die mens onderweg zijn bestemming bereikt. Er zijn door haar verhalen heen schokkende beelden verweven. Wat Lucas ons schetst vanmorgen is van een heftigheid die realiteit is geworden. De natuurrampen die worden beschreven zijn deels werkelijkheid geworden. Ik moet het zelfs corrigeren, het is schering en inslag geworden. Maar het is geen einde der tijden. Deze natuurbeelden verwijzen naar menselijke situaties in hun onderlinge verhoudingen, over hun gemeenschapszin en hun eenzaamheid. Kijken we naar onze huidige situatie dan mogen we stellen: we staan er belabberd voor. We hebben een nieuwe lockdown aan onze broek hangen die zo haaks staat op wat we willen: advent, Sint-Nicolaas, Kerst en Oud en Nieuw in gezelligheid doorbrengen wordt wederom ingeperkt. En de ander heeft het gedaan want ik hou me aan de regels. Maar dat is het niet, daar waar de mensengeschiedenis spaak lijkt te lopen, komt God met zijn eigen plan; de heilsgeschiedenis. Zijn rijk van vrede ne gerechtigheid zit er aan te komen. Daarom moeten we waakzaam zijn opdat we de eerste tekenen, die ons helpen staande te blijven, zien. Die waakzaamheid wordt verpakt in gelijkenissen. Zoals voor het christendom de joodse gelovigen al de sabbat vierden op vrijdag als het donker wordt. Je gaat van donker naar licht, of anders gezegd: we gaan van de nacht van deze wereld naar de dag van God. Het komen van die dag, na een lange duistere nacht is een kwetsbare en delicate zaak. Weest waakzaam, weest behoedzaam, heb aandacht en weest van goede wil. Daar moeten we de tijd voor nemen. Laten we het aankijken en niet in onze schulp kruipen. Laten we de tekenen van hoop niet wegduwen. Gisterenavond hebben we de eerste kaars aangestoken in de duisternis van onze wereld in deze tijd. Een klein licht streepje, nauwelijks te zien. Maar weest waakzaam het is er kijk. En vanaf nu neemt dat elke week toe. En wordt de spanning verhoogd. Het blijvende licht zal doorbreken en ieder die zegt dat het wel hetzelfde zal blijven kunnen we begrijpen, maar we kunnen dat ook tegenspreken. Het blijft hetzelfde als je dat zelf wilt. Het wordt anders als we dat samen willen. Jezus heeft het voor ons samengevat: De voltooiing van hemel en aarde, de erkende heerschappij die komt door zijn komst in de gestalte van het meest kwetsbare wat we ook in onszelf dragen, een boreling, nieuw leven. Dit nieuwe leven opent zich naar het beeld en de gelijkenis van Gods menslievendheid. Zo klein maakt God zich voor ons dat we het kunnen vastpakken en kunnen koesteren, die onze bron van tederheid in ons opent, dit Jezuskind. Deze adventstijd, deze lange nachtwake, waarin langzaam de duisternis van de mensengeschiedenis verbleekt, is als een vijgenboom. Heel langzaam zien we de lente weer komen in de tere knoppen van de boom die majestueus wordt in de zomer in het volle licht. In elk van de knoppen zit nieuw leven, genoeg voor ons allemaal. In een hele oude traditie stond deze boom al voor het levende beeld van een geleefde Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel. De kleine Zacheus getuigt ervan als Jezus hem uit die boom plukt. Het levende Woord kan niet doodgaan, het zal zijn licht steeds weer en meer op ons leven doen schijnen. Weest waakzaam. Laten we zo aan de advent beginnen. Letterlijk waakzaam zodat we de ander niet verwaarlozen en ons gedrag aanpassen aan wat er ons wordt gevraagd tijdens deze crisis. Maar nog meer: waakzaam en reikhalzend uitzien naar het steeds sterker wordend licht, dat ons behoed voor fatalisme maar nieuwe hoop geeft op alles wat er komt. Wij doen onszelf en de ander tekort als we, hoe begrijpelijk ook, door droefheid en gebrek aan perspectief laten leiden. Soms willen dat anderen ons zeggen hoe het moet. Na meer dan 20 maanden weten we dat het heil daar niet van komt, dat zijn slechts vingerwijzingen. We zullen het zelf moeten doen. Dat zijn we verplicht aan het nieuw leven dat er aan zit te komen.
1e lezing: Jeremia 33, 14-16; 2e lezing: 1 Tes. 3, 12-4,2; evangelie: Lucas 21, 25-28. 34-36
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren, radeloos door het gebulder van de onstuimige zee. De mensen zullen het besterven van schrik, in spanning om wat de wereld gaat overkomen, want de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken. Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk, met macht en grote heerlijkheid. Wanneer zich dit alles begint te voltrekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt naderbij. Zorgt er voor dat uw geest niet afgestompt raakt door een roes van dronkenschap en de zorgen des levens; laat die dag u niet als een strik onverhoeds grijpen, want hij zal komen over allen waar ook ter wereld. Weest dus te allen tijde waakzaam en bidt, dat ge in staat moogt zijn te ontkomen aan al die dingen die zich gaan voltrekken, en stand moogt houden voor het aangericht van de Mensenzoon.’