Wij dragen allen een geheim met ons mee, broeders en zusters. Dat geheim kan je “leven” noemen, of “liefde” of “God”. In alle tijden en tradities zijn mensen op zoek gegaan naar woorden om dit geheim te benoemen. Vaak meer dan één woord: het konden hele gedichten worden of verhalen. En ook zonder woorden zijn we met z’n allen toch steeds weer op zoek naar dat ene onbenoembare waar toch alles in wezen om draait.
Jezus noemt dit geheim “Vader”, “Abba”. Hij boort daarmee een laag aan die nog niemand voor of na Hem heeft aangeboord. Inniger dan Hij kan je bij dit geheim niet komen. En dan maakt Johannes ons deelachtig aan een gesprek tussen Jezus en zijn Vader. Het is bijna voyeuristisch om zo’n intiem gesprek te mogen horen. Ik houd de hand voor mijn mond wanneer ik Jezus hoor zeggen: “Al wat Gij Mij gegeven hebt, komt van U.” Ik durf mijn ogen nauwelijks op te slaan wanneer ik Hem hoor zeggen: “Al het mijne is van U en het uwe is van Mij”, want ik hoor iets ongehoords: ik hoor een verbond uitspreken tussen hemel en aarde.
En beseffen we wel: het gaat ook over een verbond tussen mijn hemel en mijn aarde, uw hemel en uw aarde. God is mens geworden en we horen vandaag deze mens zeggen dat Hij God is geworden. Dat is Pasen. Dat is vreugde, levenslange vreugde. Immers: wanneer we deze werkelijkheid, de werkelijkheid van God-onder-ons, gelovig aannemen en in ons laten doordringen, dan is dat een vreugde die een leven lang - wellicht nog langer - meegaat. Want laat dat ook een deel van het geheim zijn: wij zijn niet langer alleen. Niemand van ons is alleen. God heeft ons zijn zoon geschonken en zijn zoon heeft zich aan ons geschonken. Wanneer wij ons dus aan God terugschenken, iedere dag opnieuw, dan is de cirkel rond: wij zijn niet langer alleen.
“Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.” Wij vervullen dus een rol, broeders en zusters, in Gods heilsplan. Dat maakt de evangelietekst ons ook duidelijk: het speelt niet enkel tussen Jezus en zijn Vader. Wij horen er in de diepste kern bij. En niet alleen als begunstigde, als ontvanger van wat Jezus en zijn Vader ons geven, maar zeker ook als actieve deelnemer, ja als schepper van dat eeuwige leven. Het hangt mede van ons af. Wij zijn namelijk geschapen in vrijheid, en wij kunnen in vrijheid de liefde van Vader en Zoon afwijzen of aannemen. Het aannemen van die liefde is wat wij gewoonlijk “geloof” of “overgave” noemen. Door de tekst van vandaag wordt het duidelijk dat ons geloof gepaard gaat met een grote verantwoordelijkheid.
Immers: Jezus heeft zich aan ons toevertrouwd, wij hebben Hem vermoord en zijn Vader heeft zijn liefdesoffer gezien en erkend. Wanneer wij dat offer niet zien en erkennen, dan is de cirkel niet rond en blijft Jezus’ kruisdood zinloos. Geloven wij dat Jezus leeft door te sterven aan het kruis? Dat is voor ons een keuze tussen leven en dood. Misschien niet lichamelijk, maar wel in de geest. Onze geest komt namelijk pas tot leven wanneer wij Jezus’ daad van zelfgave zien en erkennen als leven, als liefde.
Romano Guardini, een geniaal christelijk denker uit begin vorige eeuw, heeft zich onder andere gebogen over het begrip ‘persoon’. De vraag is eigenlijk: “Wie ben ik?”. Hij stelt dat je nooit kan spreken van ‘een’ mens, maar alleen van ‘deze’ mens, deze unieke, niet-herhaalbare mens. En ieder van ons is niet-herhaalbaar, omdat wij nu eenmaal dat geheim in ons dragen waar niemand toegang toe heeft. Dat maakt ons tot een werkelijk levende mens. ‘God in mij en ik in God’. Zo ben ik waarlijk bij mezelf, voor mezelf. Zo kom ik tot ware innerlijkheid, een innerlijkheid namelijk die zich opent op de wereld als een stralende zon.
Guardini zegt dat zo’n mens, deze unieke mens die zijn uniciteit heeft ontdekt, niet alleen zijn innerlijkheid heeft ontdekt, maar ook zijn waardigheid. Ik ben het waard, jij bent het waard, wij zijn waardige mensen. ‘God in mij en ik in God.’ Dit besef spreekt Jezus vandaag uit, broeders en zusters. Hij noemt het ‘heerlijkheid’; Hij getuigt van zijn onvervangbare waardigheid als deze geschapen, vrije mens.
En deze mens, Jezus van Nazareth, hebben wij alle waardigheid ontnomen: wij hebben zijn kleren afgerukt, zijn lichaam gegeseld en Hem als een stuk vlees aan het kruis genageld. Alleen God is zijn waardigheid blijven zien. Ik durf mijn ogen nauwelijks op te slaan. Daar zal heilige Geest voor nodig zijn.
1e lezing: Handelingen 1,12-14; 2e lezing: 1Petr. 4,13-16; evangelie: Joh. 17, 1-11a
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: ‘Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. En dit is het eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus. Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geeft Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond. Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt van U komt. Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom.