Broeders en zusters,
De evangelielezing van deze zondag is wellicht een van de mooiste en meest tot de verbeeldingsprekende evangelieverhalen. Ida Gerhardt heeft er een mooi gedicht over geschreven:
Het dochtertje van Jaïrus
Zij zagen haar verwonderd aan
het meisje dat was opgestaan.
Dat wat een wonder is van taal,
ik las als kind het honderdmaal.
Hij hield haar bij de hand gevat
alsof zij slechts geslapen had.
En wist: ‘en 's avonds was er feest,
er zijn vriendinnetjes geweest.'
Het rouwmisbaar, het klaaggeluid,
de stoornis is het huis al uit.
Daar waar de dood zich had verschanst
Werd bij de zilveren fluit gedanst.
Stil nu: hij stelt als simpele wet
dat haar wat brood wordt voorgezet.
Ook wij, broeders en zusters, mogen vandaag dit meisje verwonderd aankijken en wellicht tot de ontdekking komen dat wijzelf dat meisje zijn. Dankzij ons geloof is het kind in ons tot leven gewekt. Geloof is niets anders dan die persoonlijke ontmoeting tussen Jezus en ons. Geloven heeft niets te doen met het aanvaarden van leerstellingen. Geloven is de persoonlijke ontmoeting met Jezus. Een ontmoeting die ons tot kind van God maakt en waarin onze naam klinkt: Talitta Koemi: Talitta, meisje, ik zeg je: sta op!
We weten allemaal, broeders en zusters, dat ons geloof in slaap kan vallen. We nemen niet meer de tijd en de ruimte voor die persoonlijke ontmoeting met Jezus. Het gewone leven van alledag sust ons heerlijk in slaap. De bezorgde vader van het meisje ziet dat bij zijn dochter gebeuren. Wat een vaderlijke bezorgdheid om zijn dochtertje bij Jezus onder de aandacht te brengen. Brengen wij onze broeders en zusters, en het zijn er zovelen die in slaap gesust zijn, bij Jezus met de vraag: wek hen tot nieuw leven, Heer?
De Heer schenkt onze broeders en zusters echter weer een levendig geloof door een beroep te doen op ons: ‘hij stelt als simpele wet dat haar wat brood wordt voorgezet’. Aan zijn leerlingen had Jezus al eens gezegd: geef gij hun maar te eten. Enkel door onze eigen, doorleefde en persoonlijke ontmoeting met Jezus kunnen wij het geloof van anderen weer tot leven wekken. Paus Franciscus zegt het herhaaldelijk: de kerk moet niet bekeren door proselitisme maar door aantrekkingskracht.
Een prachtig verhaal over geloven; over een sterk geloof en een in slaap gevallen geloof; over een nieuw levendig geloof. Moge wij allemaal iets hebben van die vrouw getekend door het normale leven van ziekte en dood, van voorspoed en tegenspoed: als ik maar enkel de zoom van zijn kleed zou kunnen aanraken dan…. Ja dan zal ik leven! Mogen wij God zoeken en leven
Eerste lezing: Wijsheid 1,13-15; 2, 23-24; tweede lezing: 2Kor. 8, 7.8.13-15, evangelie: Marcus 5, 21-43
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus weer met de boot overgestoken was, stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jairus, de overste van de synagoge. Toen hij Hem zag viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: ‘Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.’ Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed; zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; integendeel het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: ‘Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.’ Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Zijn leerlingen zeiden tot Hem: ‘Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?’ Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had. 33 Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: ‘Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.’ Hij was nog niet uitgesproken, of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: ‘Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?’ Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmisbaar van mensen die luid weenden en weeklaagden. Hij ging naar binnen en zei tot hen: ‘Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.’ Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen, waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: ‘Talita koemi’; wat vertaald betekent: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op.’ Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond; want het was twaalf jaar. En ze stonden stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe, dat men haar te eten moest geven.