Deze korte parabel die we zo juist gehoord hebben en die we enkel in het Matteüs-evangelie vinden roept die andere gelijkaardige parabel op in het Lucasevangelie waar Jezus al eerder verteld heeft over een vader met twee zonen. En net zoals in die parabel over de thuisgekomen zoon en zijn jaloerse en koppige broer, lijkt ook hier de ene zoon een brave Hendrik en de andere een rebel. ‘Lijkt’, want brave Hendrik blijkt een mooiprater te zijn, die niet doet wat hij zegt, terwijl de andere zoon uiteindelijk erg meevalt. Hij zegt ‘nee’ en doet toch wat van hem gevraagd wordt. Het is een gelijkenis tussen de twee parabels die voldoende is om de voor de hand liggende betekenis te herkennen in ons dagelijkse leven.
De parabel laat ons een zwart-wittekening zien van de wijze waarop wij tegenover elkaar aankijken, en wij onszelf en meer nog de ander betrappen op inconsequenties. Het gaat daarbij niet om een consequent gedrag , maar om het verschil tussen ‘woord’ en ‘daad’, tussen wat we denken en zeggen én wie we zijn, hoe we leven en handelen. Voor ons betekent consequent zijn dat onze woorden op één lijn staan met ons doen en laten. ‘Ja’ zeggen is ‘ja’ doen, ‘neen’ zeggen is ‘neen’ doen. Maar in werkelijkheid steken mensen veelal niet zo in elkaar. De parabel heeft het terecht over twee verschillende zonen. Geen van beiden is consequent met zichzelf. Blijkbaar steken ook wij zo in elkaar. Hoe goed we het bedoelen, ons handelen is vaak tegenstrijdig met onze woorden. En zoiets ontdekken we het gemakkelijkst bij de ander. Maar we vergissen ons daarin ook wel eens. Want mensen pakken anders uit dan we verwachtten. Soms wacht een eenzame zieke tevergeefs op bezoek van een geliefd familielid. Die laatste kan er naar verluidt niet tegen, zou niet weten wat te zeggen. Terwijl uitgerekend de buur die heel afstandelijk en zwijgzaam zijn eigen weg gaat, juist hij elke week op een vaste dag op bezoek komt. Ook hij weet niet wat te zeggen maar komt om te luisteren. En gaandeweg ziet hij hoeveel goeds dit betekent voor zijn zieke buur. Het is een vrij simpel voorbeeld, dat geef ik gewis toe maar ik weet zeker dat in Jezus’ ogen deze buur niet veraf staat van het Rijk Gods Ook al weet die niets van God en zijn gebod. Ernstiger zijn de voorbeelden waarvan we ons niet meteen bewust zijn. Zowel in het huwelijk als in het religieuze leven spreken mensen hun ja-woord uit ten overstaan van God en zijn kerk. Een belofte dat ze eeuwig trouw zullen blijven aan hun opgenomen engagement. In goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid. Zonder ook maar een oordeel uit te spreken, doet het velen pijn om te zien hoe sommigen te gemakkelijk omgaan met deze trouw. Hoe trouw en betrouwbaarheid sinds jaar en dag verzwakken aan kracht en aan betekenis. En hoe bemoedigend we het allen vinden dat er nog zoveel mensen zijn die over pijn en leed heen, tot aan de dood trouw blijven aan hun belofte. Het zijn slechts twee voorbeelden die aantonen dat trouw en betrouwbaarheid mede de fundering vormen van menswaardig samenleven.
Wanneer we een tweede en beslissende stap zetten naar de betekenis die Jezus aan de parabel geeft gaat het om de vraag wie er thuishoort in dat Rijk van God, hier en nu. Daarvoor moeten we best de context zien waarin Jezus dit vertelt, de aanleiding van zijn vermaning aan het adres van Schriftgeleerden en de oudsten. Na zijn triomfantelijke intocht in Jeruzalem duurt het niet lang of Hij komt in conflict met deze joodse vooraanstaanden. Wanneer Hij dan nog op de koop toe de tempel zuivert van al die vreemde en godslasterlijke handelspraktijken vragen de wetsgetrouwen Hem naar zijn bevoegdheid. Waar Hij het recht haalt om dit te doen. In het twistgesprek dat daarop volgt komt Jezus tot een verbazingwekkende vaststelling. Zij, tot wie Hij gezonden is, wijzen Hem af en zij die door de Wet zijn afgeschreven nemen zijn boodschap aan. Daartoe is de parabel van de vader en zijn twee zonen in de eerste plaats een verheldering van deze verwarrende situatie. Maar de draagwijdte van de parabel reikt verder. Het gaat met name om het eerste gebod van de Wet: de wil van God naleven, opvolgen, beamen. Geloven in God gaat verder dan een overtuiging hebben. Mensen denken al te vlug dat ze gelovig zijn, terwijl dit in hun levenswijze niet tot uiting komt.
Zonder het te beseffen zijn ze als die eerste zoon die wel zegt in de wijngaard te gaan werken, maar het niet doet. Omgekeerd zijn er ook veel mensen die zich niet als christenen bekennen en toch doen wat God van mensen vraagt. En precies dat heeft Jezus vastgesteld bij zijn eigen volk. Mensen van het allerlaagste allooi: tollenaars, zondaars en hoeren bekeerden zich en volgden Hem. Zij zullen als eersten Gods Rijk in dit leven binnengaan. Het is in een andere taal gezegd wat wij vorige zondag hebben gehoord: Zij die wij voor de laatsten en laagsten aanzien, zij zijn in Gods ogen de eersten, en omgekeerd. Want net als de rechtvaardige gaat God niet af op uiterlijke schijn, en oordeelt Hij niet op horen zeggen alleen (Jes. 11, 3-4 - cf. Jo 7,24). Op mooipraters kun je je gemakkelijk verkijken terwijl dwarsliggers uiteindelijk heel meegaand kunnen zijn. Dat was trouwens al zo in de dagen van Johannes de Doper, zegt Jezus. zij die zogenaamd niet deugden, luisterden naar hem. en de brave burgerij zag Hem als een idioot.
Het evangelie vandaag eindigt met een profetisch getuigenis: Het Rijk Gods wordt zichtbaar in mensen die schijnbar tot het ‘verkeerde’ soort behoren, berouw krijgen en dit berouw ook beleven aan tafel, op het werk, in de omgang, in hun spreken en hun luisteren. En ook al zullen mensen in hun leven meer ‘neen’ dan ‘ja’ zeggen, voor God zal dit ‘ja’ volmondig en levenskrachtig zijn wanneer het eerst door het ‘neen’ is gegaan. Een ‘ja’ op Gods vraag om in zijn wijngaard te werken: de wereld waarin, zeker vandaag, nog zoveel te doen valt opdat hij vruchtbaar wordt en een rijke oogst oplevert.
1e lezing: Ezechiël 18, 25-28; 2e lezing: Filippenzen 2, 1-11; evangelie: Matteüs 21, 28-32
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de hogepriesters en oudsten van het volk: ‘Wat denkt ge van het volgende? Een man had twee zonen. Hij ging naar de eerste toe en zei: Mijn zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard. Goed vader, antwoordde deze, maar hij deed het niet. Toen ging hij naar de tweede en zei hetzelfde. Deze antwoordde: Neen, ik wil niet; maar later kreeg hij spijt en ging toch. Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden: ‘de laatste.’ Toen zei Jezus hun: Voorwaar, Ik zeg u: de tollenaars en de ontuchtige vrouwen gaan eerder dan gij het Rijk Gods binnen. Johannes kwam tot u en beoefende de gerechtigheid; toch hebt gij hem geen geloof geschonken, terwijl de tollenaars en de ontuchtige vrouwen hem wel geloof schonken. Maar zelfs, nadat ge dit had gezien, zijt ge toch niet tot inkeer gekomen en hebt ge hem geen geloof geschonken.