De opvang van vele vluchtelingen en asielzoekers is vandaag de dag niet alleen een hot item voor de media, maar houdt ook de gemoederen bezig van vele buurtbewoners en omwonenden van toekomstige opvangcentra in den landen.
Menig informatiebijeenkomst loopt uit op gefluit, geschreeuw, gejoel en boe-geroep. Veel vragen, angst en boosheid overheersen veelal dergelijke samenkomsten. Zo is men bang dat de opvangcentra vol komen te zitten met mannen met rare kronkels in hun hoofd, als gevolg van oorlogstrauma’s. Mannen die kinderen lastig zouden vallen, vrouwen verkrachten, of winkels overvallen.
Maar, naast de joelende meerderheid, zijn er ook mensen die een geheel ander geluid laten horen. Zo was er iemand die zei: “op het gevaar af dat ik gelyncht wordt: de mensen zijn wat mij betreft van harte welkom.” Of: “ik snap dat mensen schrikken. Maar ik wil de vluchtelingen welkom heten. Ze laten integreren in onze wijk.” Een ander persoon vult aan: “zelf ben ik vroeger gevlucht naar Nederland en woon nu hier. Die vluchtelingen hebben juist een warm welkom nodig.” Reacties, wat hun door velen niet in dank wordt afgenomen.
“Waarom komt u voor mij op?” antwoordt Mozes Jozua in de 1e lezing, “ik zou willen dat heel het volk van de Heer profeteerde, en dat de Heer zijn geest op hen legde.”
De 1e lezing van vandaag, genomen uit het boek Numeri, is een onderdeel van een veel langer verhaal. Een verhaal waarin de lotgevallen van het volk Israël tijdens de tocht door de woestijn wordt verteld. Het volk begint te morren vanwege het eentonige voedsel. Zij krijgen alleen maar manna te zien, hebben heimwee naar de tafels van Egypte, en vragen om vlees.
Mozes beklaagt zijn nood bij God. De last van heel het volk weegt hem zwaar. Als oplossing suggereert de Heer dat Mozes zeventig oudsten moet aanstellen tot leiders van het volk. Hij zal hun dan een deel geven van de geest die op Mozes rust. En dat voorstel wordt dan in de lezing van vandaag uitgevoerd.
“In die dagen”, aldus de 1e lezing, “daalde de Heer neer in een wolk, sprak tot Mozes, en legde een deel van de geest die op Mozes rustte, op de zeventig oudsten.”
En dan voltrekt er zich een klein incident. Eldad en Medad, ofschoon opgeroepen, zijn in het kamp gebleven, maar hebben toch een deel van de geest ontvangen, en profeteren nu in het kamp. Het profeteren van deze beide mannen wekt grote bezorgdheid bij een jongeman en bij Jozua, de dienaar van Mozes. Zij zien hier een gevaar in voor het leiderschap van Mozes. Maar Mozes deelt die bezorgdheid niet. Hij is niet uit op allerhande privileges. Zijn bekommernis geldt enkel het volk Israël, en hij wenst niets liever dan dat het hele volk toegerust wordt met de geest van God, en zijn woord verkondigt met woorden en daden.
“Belet het hem niet”, antwoordt Jezus Johannes, “want iemand die een wonder doet in mijn naam zal niet zo grif ongunstig over mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons.”
In de evangelielezing van vandaag, genomen uit Marcus, hoorden we hoe Johannes aan Jezus meldt dat hij iemand, die geen leerling van hem is, duivels heeft zien uitdrijven onder het aanroepen van Jezus’ naam. “Belet het hem niet”, antwoordt Jezus Johannes, “want iemand die een wonder doet in mijn naam, zal niet zo grif over mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons.”
In het optreden van de man wordt een erkenning van Jezus’ macht gezien. Hierdoor steekt hij gunstig af tegen de groeiende vijandigheid van de autoriteiten, en het herhaalde onbegrip van de leerlingen. Jezus roept deze ‘clandestiene’ duivelbezweerder niet tot de orde. Integendeel, hij laat het hem juist doen. Blij om het goede dat op die manier gebeurt en gedaan wordt, ook buiten de groep van Jezus’ leerlingen. Sterker nog: elke buitenstaander die de leerlingen een dienst bewijst, hoe klein ook (waarschijnlijk moeten we dit zien in de context van de vervolgingssituatie waarin de 1e lezers van Marcus zich bevinden), zal daarvoor worden beloond. Want, door en met deze goede daad is hij mede-lijdend geworden met de ander.
De geest van God is niet gebonden aan bepaalde plaatsen en personen, maar kan rechtstreeks en overal aan ieder mens geschonken worden, zonder onderscheid, tot heil van de mensen en tot opbouw van het Rijk Gods hier op aarde. Dat lijkt een belangrijke boodschap te zijn van de lezingen van vandaag. Soms is het duidelijk: het geven van een beker water, een glimlach, zijn plaats afstaan aan iemand in de trein. Maar soms is het wat minder evident, en kan het ook geschieden buiten de eigen groep, zoals de lezingen van vandaag ons dat laten zien. In de 1e lezing zagen we hoe Eldad en Medad, zonder in de tent aanwezig te zijn geweest, toch in het kamp zijn gaan profeteren. En in het evangelie hoe een man, die geen leerling is, duivels heeft uitgedreven in Jezus’ naam. En bij de opvang van vluchtelingen?
“Zelf ben ik vroeger gevlucht naar Nederland”, aldus een bewoonster van een wijk waar een opvangcentrum moet komen, “en woon nu hier. Die vluchtelingen hebben juist een warm welkom nodig.” En wij? Hoe zit het met ons? Wat doen wij? Amen.
Eerste lezing: Numeri 11, 25-29; tweede lezing: Jak. 5,1-6; evangelie: Marc. 9,38-43.45.47-48.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Johannes zei Hem: ‘Meester, we hebben iemand die ons niet volgt, in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten, omdat hij geen volgeling van ons was.’ Maar Jezus zei: ‘Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken. Wie niet tegen ons is, is voor ons. Als iemand u een beker water te drinken geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan. Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanstoot geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp. Dreigt uw hand u aanstoot te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur. Het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen. Het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.