Bartimeüs was blind. Geen hand voor de ogen kunnen zien. Het was altijd donker in zijn leven. Niet weten hoe mensen er uitzien. Niet weten waar je loopt. Vanmorgen staan we er bij stil dat ook wij slechtziend kunnen zijn, bijziend, of slechts een heel beperkt blikveld hebben. Bartimeüs ziet echt helemaal niks, maar Jezus daarentegen ziet hem wel. En daarover gaat het verhaal vandaag.
Net voor Jezus met zijn leerlingen de bestemming van zijn reis naar Jeruzalem heeft bereikt, net voor Hij er een onverwachte blijde verwelkoming zal meemaken zit er op zijn weg door Jericho een blinde op Hem te wachten. Niet zomaar een onbekende blinde, maar een zekere Bartimeüs. Hij heeft een naam, en dat betekent iets in het evangelie. Jezus ziet hem niet meteen, ware het niet dat die man – blind zijnde – Jezus bij zijn Naam noemt. Hij gelooft in Jezus, Hij weet wie Jezus is, de Zoon van David, de Genezer van alle kwaad. En hij weet van binnenuit hoe nodig hij die Genezer heeft. En daarom schreeuwt hij het uit alle macht: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ In tegenstelling tot die twaalf leerlingen die werkelijk nog altijd niet snappen wie Jezus is, weet Bartimeüs het wel. En we weten uit vorige verhalen dat het Marcus precies daar om te doen is. Op tal van plaatsen in diens evangelie komt de vraag er doorheen: Wie is Jezus? Wie zeggen de mensen dat Ik ben? En wie zegt gij dat Ik ben? En al even vaak wordt Jezus al te diep gepijnigd door het ongeloof waartegen Hij aanloopt tot op het allerlaatst. “Ik ken die man niet’ riep Petrus tot driemaal toe tegenover de omstaanders (Mc 15,1). terwijl de Romeinse honderdman staande aan de voet van het het kruis beleed: “Waarlijk, die man was Gods Zoon” (Mc 15,39).
“Zie je al iets?” (Mc 8,23) was Jezus’ vraag aan de vorige blinde te Betsaïda. De blinde moest bekennen dat hij wel een grote stap vooruit was maar pas na een tweede poging Jezus in diens volheid kon zien. Ook hier is Marcus in zijn evangelie duidelijk aan het maken hoe belangrijk het is dat men Jezus in zijn ware gedaante ziét! Want even daarvóór kunnen we het verhaal lezen van de wonderbare spijziging waar Jezus achteraf bemerkt dat de leerlingen het nog altijd niet snappen. En dan zegt Hij tegen hen: ‘Begrijpen jullie het nu nog niet? Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’
‘Zoon van David, heb medelijden met mij’. Het gaat vandaag over het zien van Jezus maar het gaat ook over het uitspreken van Jezus’ Naam. Het gaat over de bekentenis van een vitaal gemis maar ook over een geloofsbelijdenis.
Denkend aan de genezende kracht van het sacrament van de Biecht gaat het voor Jezus bij geloofszaken altijd om een wederwoord. Hij komt als eerste naar ons toe om ons te helpen maar pas wanneer wij zelf antwoorden en persoonlijk onze nood uitspreken, pas dán gebeurt het wonder. Iedereen – ook Jezus – ziet de ellende van Bartimeüs. Het lijkt dan ook overbodig dat de blinde dat nog eens zegt, maar voor God is dat nooit overbodig. Bartimeüs moet de eerste stap zetten naar Jezus toe. Eigenlijk is zijn woord reeds een antwoord op Jezus hem vraagt: ‘Wat wilt ge dat Ik voor u doe?’ En daarmee zijn we bij de kern van dit geloofsgebeuren. Geloven is altijd een wederwoord tegenover de Heer. Hij komt als eerste naar ons toe met het aanbod om ons te helpen. Pas wanneer wij daar persoonlijk op ingaan, kan er iets gebeuren.
Wat zal de Heer dan doen? Laten we dat aan Hem over. We mogen erop vertrouwen dat Hij altijd het beste met ons voorheeft. Bij Bartimeüs is dit wonder op een onzichtbare wijze geschied en heeft hij dit op een al even wonderbare wijze beantwoord: “Hij kon terstond zien – staat er - en hij sloot zich meteen bij Jezus aan en werd een volgeling op diens tocht naar Jeruzalem.”(Mc 10,52)
1e
lezing: Jeremia 31, 7-9; 2e lezing: Hebr. 5, 1-6; evangelie: Marcus 10, 46-52
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In de tijd kwam Jezus vergezeld van zijn leerlingen in Jericho. Maar toen ze vergezeld van een flinke menigte weer uit Jericho wegtrokken, zat een blinde bedelaar, Bartimeus, de zoon van Timeus, langs de weg. 47 Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was, begon hij luidkeels te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 48 Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 49 Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem eens hier.’ Ze riepen de blinde toe: ‘Heb goede moed! Sta op. Hij roept u.’ 50 Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe. 51 Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt ge dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde Hem: ‘Rabboeni, maak dat ik zien kan!’ 52 En Jezus sprak tot hem: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen.’ Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.