Broeders en Zusters, we leven in een onzekere en onvoorspelbare wereld vol sociale en politieke onrust en met veel groot menselijk leed. Wij kunnen er op twee manieren op reageren. *Ofwel laten wij ons verlammen door de angst.
Wij worden cultuurpessimisten. Wij gaan wij doemdenken. ‘De wereld gaat ten onder, niets aan te doen’. *Ofwel sluiten wij ons op achter hoge muren of hekken in ons kleine, knusse wereldje met de zeer beperkte horizon van het onmiddellijke, het oppervlakkige. Wij kijken dan niet verder dan onze neus lang is, en denken ‘na ons de zondvloed’ en ‘het zal mijn tijd wel duren’. Hoe beleven wij het heden? Hoe kijken wíj naar de toekomst? Wat zegt ons geloof daarover? Fullfilling prophecy, zeker. Maar in welke zin? Dat is de vraag.
Nu komen wij vandaag in de lezingen twee mensen tegen die het over de toekomst hebben, naar de toekomst kijken, Jesaja en Noach. Zij kijken over de enge, benauwde grenzen van het heden met hoop en met geloof naar de toekomst. Wij gaan bij hen in de leer.
Eerst Jesaja. Hij is een man met een visie, een droom. Daarom begint de 1e lezing ook met “Visioen van Jesaja”. Dat betekent niet dat hij een toekomstvoorspeller zou zijn. Maar wel dat hij ziet, dat hij dóórziet - in wat nú gebeurt waar het naartoe gaat als mensen blijven doen wat ze doen. We mogen daarbij niet vergeten dat Jesaja leefde in een tijd die lijkt op de onze: er was onrust, oorlog en neergang op alle vlakken. Van het oude en welvarende koninkrijk van David is niet veel meer over. De bijna hemelse luister van de eredienst in de tempel, de schitterende rijkdom van Davids koningschap, de nationale trots, zij zijn als de vaste grond onder Israël weggeslagen. Israël is een klein, onbetekenend landje geworden, speelbal van de grote wereldmachten. Máár Jesaja kijkt verder. Hij ziet, door de afbraak van het oude heen, een nieuwe toekomst dagen. Hij roept in prachtige beelden een nieuw paradijs voor ons op. Hij droomt koppig een visioen. Hij heeft een visie op de toekomst. Met zijn droom mobiliseert hij het diepe verlangen van zijn volk naar bevrijding, naar heil en redding, leven en toekomst. Hij zegt dat, op voorwaarde dat zij God weer een plaats geven in hun leven, als ‘zij weer gaan wandelen in het licht van de Heer’, dat er dan geen oorlog meer zal zijn, geen wapens, maar harmonie en vrede. ‘Geen zwaarden maar ploegen, geen speren maar snoeimessen, geen Kalásjnikovs maar eten en drinken en medicijnen voor iedereen’. Jesaja’s woorden zijn er niet om bij weg te dromen bij kalkoen en kerstboom maar om ermee te gaan werken. Ik denk wel eens dat wij nu meer dan ooit een profeet, een dromer met een visie nodig hebben, een Jesaja die alle goede krachten in ons wakker roept om Gods droom over de mens en de wereld te realiseren. Jesaja heeft en visioen. Jesaja droomt, hij droomt van de toekomst.
Er is ook Noach. Hij is geen dichter, geen dromer zoals Jesaja. Hij is een praktisch man, een doener. Hij gaat meteen aan het werk als hij voelt dat het nodig is. Hij ziet dat het niet goed gaat met de wereld. Hij ziet wat er rondom hem staat te gebeuren. Mensen steken hun kop in het zand en leven van de ene dag op de andere, zonder nadenken, zonder besef van de gevolgen van hun levenswijze. Ziende blind gaan zij regelrecht hun ondergang tegemoet. Wat telt is eten en drinken en genieten, brood en spelen. In de herinnering van Israël blijven deze tijdgenoten van Noach voorbeelden van oppervlakkigheid, mensen met een gevaarlijk beperkte horizon. Zij gaan op in het voor-de-hand-liggende en zij gaan daarin ten onder. Titanicvaarders, die feestend en genietend ten onder gaan. Jezus verwijst naar zulke mensen in het evangelie: ‘Zoals in de dagen van Noach de mensen doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag dat Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden tot de zonvloed kwam en hen wegrukte’. Hoe weet en voelt Noach dat het slecht zal aflopen met de wereld? Van hem zegt het boek Genesis (6,9): “Noach was een rechtschapen mens: hij bleef te midden van zijn tijdgenoten een onberispelijk leven leiden en hij richtte zijn schreden naar God. Noach wandelde met God”. Tijdens die stille wandelingen met God klaagt hij openhartig zijn nood. Hij spreekt over zijn zorgen als hij ziet hoe het er in de wereld aan toegaat. God weet dat Noach gelijk heeft en zich terecht zorgen maakt. De wereld zal aan zichzelf ten gronde gaan. Ook God maakt zich zorgen. Hij krijgt er zelfs spijt van dat Hij de wereld en de mensen geschapen heeft. Maar, gelukkig, even vlug krijgt God weer spijt van zijn spijt. Omdat Hij weet wat Hij aan Noach heeft, dat Hij op hem kan bouwen. zegt Hij: “Wat jij moet doen, Noach, dat is, een ark bouwen, een ark, om met je familie te overleven wat te gebeuren staat. Als jíj de ark bouwt zal Ik ervoor zorgen dat jullie behouden blijven.”. Noach gaat ‘zonder dralen’ aan de slag. Hij velt bomen, hij zaagt planken, hij pakt hamer en spijkers en bouwt de ark. Hij timmert aan de redding van de wereld, aan de toekomst.
Broeders en zusters, Hoe beleven wij het stormachtige heden? Hoe kijken wij naar de toekomst? Jesaja, de dromer, en Noach, de doener, zij zijn onze gidsen. Dromen van de toekomst die God ons geven zal, én er tegelijk nú met hart en ziel en al onze krachten aan werken. Dromen mét Jesaja, dromen die doen werken mét Noach. Wees niet bang of kleinmoedig. Wij moeten geen grote ark bouwen voor onszelf en voor alle dieren ter wereld, zoals Noach. Ook geen megastal. Wij moeten alleen een klein stalletje bouwen, een kerststalletje, met plaats voor een os en een ezel, en met een krib om met grote zorg het Kindje in neer te leggen. Dat Kindje is Emmanuel, God-met-ons, ons leven, onze toekomst. Dat stalletje is ons hart. Durven wij dromen? Gaan wij aan de slag?
1e lezing: Jesaja 2,1-5; 2e lezing: Romeinen 13,11-14; evangelie: Mattheüs 24,37-44
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Zoals toch de mensen in de dagen voor de zondvloed doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag, waarop Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden, totdat de zondvloed kwam en allen wegrukte: zo zal het ook gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op de akker zijn: de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten; twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen. zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur, waarop gij het niet verwacht.