Achtervolgd worden door je verleden. Manuel staat bij een station, ergens in Duitsland. Hij wil zo gedraaid staan dat hij het perron in de gaten kan houden. Je weet maar nooit wie er uit de trein stapt. Drie maanden geleden werd hij nog aangevallen door neonazi’s, vertelt hij. Sindsdien slaapt hij slecht, is nerveus, en maakt zich zorgen over zijn babydochtertje.
Vroeger noemden ze Manuel ‘Het Pistool’. Dat was in de periode dat hij - als leider van een paramilitaire groepering van neonazi’s - zich liet fotograferen met een gasmasker op, de rechterarm gestrekt in de lucht, en op de achtergrond een zwarte vlag met een Keltisch kruis. Maar eenmaal in de gevangenis - hij was veroordeeld voor mishandeling, brandstichting en afpersing - begon hij tot inkeer te komen. In een knokpartij kwamen twee Turkse gevangenen hem te hulp. Personen, die hij normaliter niet als mensen zou beschouwen. Dit incident bracht hem zo van stuk dat hij contact opnam met een organisatie, die hem hielp om de extreem-rechtse kringen te verlaten. En daarna? Achtervolgt het verleden hem daarna nog?
“Vandaag heb ik de smaad van Egypte”, aldus de Heer tot Jozua, “van u afgewenteld.”
Het volk Israël is in Gilgal aangekomen, dat zoiets als ‘afwentelen van smaad’ betekent. Belangrijker dan deze nogal gewrongen etymologie is de vraag wat ermee bedoeld wordt. Wat is de smaad van Egypte die God van Israël heeft afgewenteld? Men kan hierbij denken aan het pleidooi dat Mozes bij God hield om te voorkomen dat Hij Israël zou laten vallen. Dit was na hun teleurstellende reactie op de verkenning van het land. Maar het kan ook verwijzen naar de slavernij en onderdrukking, waarin de Israëlieten in Egypte hebben geleefd. Nu zij het beloofde land bereikt hebben, mogen zij zich als volk van God werkelijk vrij weten. En daarna? Achtervolgt het verleden hen daarna nog?
Gedurende de afgelopen veertig jaar hebben de Israëlieten in de woestijn - met veel vallen en opstaan - moeten leren een volk van God te zijn. Op de berg Sinaï ontvingen zij hiervoor de twee stenen tafelen met de tien geboden. Maar zo eenvoudig bleek het allemaal toch niet te zijn. Want eenmaal in het beloofde land bleef hun moeizame verleden in de woestijn hen telkenmale achtervolgen. Ook in het land van melk en honing bleek ‘het-volk-van-God-zijn’ een leerproces te zijn, dat met veel vallen en opstaan gepaard ging.
“En nu die zoon van u is gekomen”, aldus de oudste zoon tot zijn vader, “die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.”
Er is gemor. Enkele Farizeeën en Schriftgeleerden beklagen zich over de tafelgemeenschap van Jezus met tollenaars en zondaars. “Die man ontvangt zondaars en eet met hen”, morden zij onder elkaar. Tot deze Farizeeën en Schriftgeleerden vertelt Jezus een parabel.
“Een man had twee zonen”, begint Jezus zijn gelijkenis. Op een dag vraagt de jongste van de twee broers aan zijn vader om dat deel van het vermogen, dat hem toekomt. Na enkele dagen vertrekt hij naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidt. Na alles uitgegeven te hebben, wordt het land door een hongersnood getroffen. De jongste zoon gaat weer op reis en komt in contact met iemand, die hem zijn varkens - voor Joden: onreine dieren - laat hoeden. Zo diep is deze zoon gezonken: in een ver - heidens - land, aan het werk bij een heiden, geen sabbat, geen koosjer eten, wel het hoeden van varkens.
Onder druk van deze ellendige omstandigheden, die hij zelf heeft opgeroepen, komt hij tot bezinning, en zegt: “hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten.” En de vader? Die ziet hem al in de verte aankomen, en wordt door medelijden bewogen. En daarna? Achtervolgt zijn verleden hem daarna nog?
Manuel hoort de buren wel fluisteren over zijn dochtertje: “dat arme kind wordt opgevoed door een nazi.” Ook wordt hij achtervolgd door zijn voormalige ‘vrienden’, die vijanden werden op het moment dat hij de beweging verliet. Maar bovenal wordt hij achtervolgd door zijn eigen geweten. Want wanneer kun je jezelf weer in de spiegel aankijken? Manuel weet dat hij dingen heeft gedaan waarmee hij nooit in het reine kan komen. “Ik zal mezelf nooit kunnen vergeven”, zegt hij. Misschien is dat waarom hij zijn dochtertje nu zo oneindig veel liefde en aandacht wil geven … Omdat hij hoopt dat zij hem wel zal vergeven.
En wij? Hoe is het met ons? In ons leven? Achtervolgt ons verleden ook ons nog? Wat dat verleden ook mag zijn geweest? In de eerste lezing herinnert de plaatsnaam Gilgal aan het afwentelen van de smaad van Egypte. Maar eenmaal in het beloofde land heeft het verleden Israël nog lang achtervolgt. Ook toen moesten zij met vallen en opstaan leren een volk van God te zijn. In het evangelie brengt de oudste zoon met zijn reactie het verleden van zijn broer in herinnering. Voor God ligt dit echter anders. Hij wentelt voor Israël de smaad van Egypte af, en wordt door medelijden bewogen wanneer hij zijn jongste zoon terug ziet komen. En wij? Achtervolgt ons verleden ook ons nog? Amen.
1e lezing: Jozua 5, 9a. 10-12; 2e lezing: 2Kor. 5, 17-21; evangelie: Lucas 15, 1-3. 11-32
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ 3 Hij hield hen deze gelijkenis voor: ‘Een man had twee zoons. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechts: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechts en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is gekomen die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden, verloren was en is teruggevonden.’