Kiezen aan wie je de huissleutels toevertrouwt, kan een moeilijke keuze zijn. Zou je die bijvoorbeeld toevertrouwen aan een persoon als Petrus? Misschien niet. Hij zal maar in het water zijn gesprongen en weer door Jezus aan boord zijn gehesen, en dan komt hij tot de ontdekking dat de sleutels op de bodem van het meer liggen. Op de berg van de verheerlijking is hij zo in de war dat hij niet meer weet wat hij moet zeggen, en is hij de sleutels geheel vergeten. In de hof van Getsemane trekt hij zijn zwaard, en vallen de sleutels ongezien tussen de wortels van een olijfboom. Bij het vuur op de binnenplaats bij de hogepriester staat hij zijn heer te verloochenen, en rollen de sleutels onder de vuurkorf. Zou je je huissleutels aan een persoon als Petrus toevertrouwen?
“Ik zal u van uw post verjagen”, aldus de Heer tot Shebna in de eerste lezing, “en u stoten uit uw ambt. En dan zal Ik mijn dienaar roepen, Eljakim, de zoon van Chilkia, en hem bekleden met uw gewaad, hem tooien met uw sjerp, en aan hem uw taak in handen geven.”
De eerste lezing van vandaag is een gedeelte uit een strafrede van Jesaja tegen Shebna, die vizier was van de koning. Deze functie - die in het koninkrijk Juda zeer belangrijk was - is te vergelijken met die van de Egyptische vizier: een soort eerste minister. Iedere morgen ging hij naar de farao, had een onderhoud met de schatbewaarder en liet vervolgens de deuren van het paleis openen, zodat de officiële dag kon beginnen. Het leven in het paleis stond dus onder het gezag van de vizier, en werd door het openen en sluiten van de deuren geregeld. Vandaar ook de symbolische waarde van de sleutel in de eerste lezing: “de sleutel van Davids huis zal ik op zijn schouders leggen, en als hij opendoet, zal niemand sluiten, en als hij sluit, zal niemand opendoen.”
Maar, in de verzen die aan de lezing voorafgaan, formuleert Jesaja een aanklacht tegen Shebna. De profeet verwijt hem hoogmoed en arrogantie. Kennelijk had Shebna met luxe zijn ambt te schande gemaakt. Jesaja noemt hem zelfs ‘de schande van het huis van zijn meester’, en doelt op zijn verderfelijke politieke invloed op de koning. Zou je dan nog je huissleutels aan Shebna toevertrouwen? Uiteindelijk zal hij bij God in ongenade vallen, en door een ander worden vervangen. Deze zal met het ambtsgewaad en de tekens van zijn waardigheid worden bekleed.
“Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen”, antwoordt Jezus Petrus in het evangelie, “en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.”
Jezus is in de streek van Caesaréa Filippi, en vraagt aan zijn leerlingen wie de Mensenzoon is. Na antwoorden als Johannes de Doper, Elia, en Jeremia, antwoordt Petrus: “gij zijt de Christus, de zoon van de levende God.” De reactie van Jezus is duidelijk: “gij zijt Petrus; en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.”
Op deze sterke, maar tegelijk ook kwetsbare en feilbare mens, wil Jezus zijn kerk bouwen. Daarbij geeft hij Petrus ook sleutels, de sleutels van het Rijk der hemelen. Met deze sleutels wordt Petrus niet alleen de verantwoordelijkheid gegeven om op het huis van zijn meester te passen, maar ook een persoonlijk onderscheidingsvermogen. Het beeld van binden en ontbinden kan enerzijds verstaan worden als een opdracht om verplichtingen op te leggen en weg te nemen. Anderzijds kan het ook verstaan worden als het verkondigen van het goede nieuws, dat vaak in termen van het ‘losmaken van de banden der ongerechtigheid’ werd uitgedrukt. Met andere woorden: Petrus krijgt de verantwoordelijkheid om de deur van het koninkrijk te openen voor hen die het waarachtig zoeken, maar ook de taak om die te sluiten voor hen die de gemeenschapsbanden willen vernietigen of misbruiken.
Geen geringe opdracht dus. Zou je je huissleutels aan een persoon als Petrus toevertrouwen? En toch: op deze sterke, maar tegelijk ook kwetsbare en feilbare mens, wil Jezus zijn kerk bouwen. Het is immers een bijbelse overtuiging dat God mensen nodig heeft. Hij sluit met mensen een verbond en beschouwt hen als gelijkwaardige partners en bondgenoten, medeverantwoordelijk voor schepping en toekomst. Ook wanner het gaat om kwetsbare en feilbare mensen. Zo is in de eerste lezing Shebna in ongenade gevallen, en krijgt Eljakim de sleutel van Davids huis op zijn schouders. En in het evangelie krijgt Petrus de sleutels van het Rijk der hemelen, en wil Jezus op hem zijn kerk bouwen.
Niet alleen toen, maar ook nu, vandaag de dag. Want altijd zullen er mensen zijn die in hun hart de stem van God horen, en deze in praktijk brengen, met woord en daad. Mensen, die medeverantwoordelijk zijn voor schepping en toekomst. Mensen, die - in het leven van iedere dag - meebouwen aan het rijk van God: het rijk van barmhartigheid en gerechtigheid. Het verbond tussen God en de mensen is niet stuk te krijgen, hoe kwetsbaar en feilbaar mensen soms ook mogen zijn. Aan wie kunnen vandaag de dag de sleutels van dat rijk worden toevertrouwd? Aan ons misschien? Amen.
1e lezing: Jesaja 22, 19-23; 2e lezing: Romeinen 11, 33-36; evangelie: Matteüs 16, 13-20.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam Jezus in de streek van Caesarea van Filippus en Hij stelde zijn leerlingen deze vraag: ‘Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?’ Zij antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.’ ‘Maar gij’, sprak Hij tot hen, ‘wie zegt gij dat Ik ben?’ Simon Petrus antwoordde: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ Jezus hernam: ‘Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.