Vandaag vieren we het feest Christus Koning van het heelal, waarin zijn koningschap anders is dan die van alle andere koningen en koninginnen, die wij kennen. Zijn koningschap is niet gevestigd op macht, bloed en geweld. Jezus is koning omdat Hij de koninklijke weg gegaan is van dienstbaarheid en zelfgave voor de anderen. Dit feest stelt Christus voor, die op het einde der tijden zal wederkomen in heerlijkheid om over levenden en doden gaan oordelen. Niemand weet het, wanneer het oordeel zal komen. Men weet wel dat er een oordeel zal zijn en men weet ook hoe het zal verlopen. Iedereen wordt voor Hem gebracht en veroordeeld: eeuwig geluk of eeuwig ongeluk. Daarom is het belangrijk dat wij ons bij het einde van het kerkelijk jaar even bezinnen over dit oordeel.
Bij laatste oordeel zal het niet zozeer gaan om grote dingen, maar om eenvoudige dingen, die we gemakkelijk hadden kunnen doen. Bijvoorbeeld: een glas water geven aan de dorstiger, of een andere gebaar van goedheid, of een woord van erkenning. Op dat ogenblik zullen we zeggen: och, hadden we dat maar geweten! Eigenlijk hoeven wij het allemaal vooraf niet te weten. Als wij een goed hart hebben, dan doen we dat vanzelf. Mensen die leven zoals Jezus, ze kunnen eenvoudigweg niet anders. Uit het evangelie van vorige week hoorden we de parabel over de talenten. De één kreeg vijf, de ander twee en de derde één talent. Wat verstaan we daar onder? Ik denk, het hoeft niet over een bijzondere gave of kwaliteit te zijn, die sommigen hebben. Het kan over gewone dingen zijn, bepaalde eigenschappen, gedrag of houding van ieder van ons allemaal; zeker als evangelie nu over het laatste oordeel spreekt. Vandaag is het laatste zondag van het kerkelijk jaar. Volgende week begint met de eerste zondag van de advent, een nieuw kerkelijk jaar. Zoals elk jaar sluiten we het oude kerkelijk jaar af met het feest Christus, Koning van het heelal. Als koning is Jezus zowel de herder als de rechter van het volk. Het is als rechter dat Jezus zegt, wat die talenten inhouden. Zijn we voor onze naasten? Helpen we hen graag als ze in noodsituatie terechtkomen? Helpen we iemand die letterlijk honger of dorst heeft, of honger en dorst naar aandacht en hulp? Hoe gaan we om met mensen die alles kwijt door armoede, ziekte en tegenslag? Geven we een nieuwe kans voor iemand, die in de fout is gegaan? Enz. enz. Dat zijn ook talenten die de Heer ons geeft, en de vragen die Hij ons daarbij stelt. Het antwoord op die vragen hangt helemaal af van wat wij terechtbrengen van het ene gebod, dat Jezus ons gegeven heeft: Bemin God bovenal, en uw naaste zoals uzelf. In het evangelie van vandaag horen we dat het nodig is dat we leven naar dat ene gebod van Jezus. Doen we dat niet, dan brengen we niets terecht van de talenten die we gekregen hebben van God. De vraag op die laatste oordeel zal zijn: Hebben we meegewerkt aan de opbouw van het Gods Rijk, of niet?
Jezus bouwt zijn koninkrijk nu reeds op, overal, waar mensen in stilte en verborgen zich toeleggen op de werken van barmhartigheid. Het gaat hier vooral om de houding tegen de zwakkeren in de samenleving. Hoe principieel deze zaak ligt, laat Jezus ons voelen, door zichzelf volledig te identificeren met de zwakken. Hij noemt hier zes soorten of zes categorieën, namelijk: de hongeriger, de dorstiger, naakten, vreemdelingen, zieken en de gevangenen. Dit waren natuurlijk de actuele noden in het land waar Jezus toen leefde. Veel van die noden zijn nu hier wellicht niet meer aanwezig, maar wie weet het ergens in een andere landen? Hoe is dan onze houding tegenover die ontstellende nood, waarvan de afschrikwekkende beelden op onze tv-scherm komen, of via andere sociaal-media? Misschien reageren we ons onverschillig omdat het bijna zo’n dagelijks menu is geworden en ver van ons huis gebeurt.
Dit is ongeveer de zin van deze perikoop. Zijn we in ons hart een arme, die zich met elke arme verwant voelen? Wij weten drommels goed, dat wij ook zo hadden kunnen zijn. Het beeld van God, dat Jezus ons laat zien, is vergelijkbaar aan het beeld van een moeder. Hij probeert ons het gevoel te geven dat wij bij Hem veilig zijn. Hij geeft ons het gevoel: daar horen wij ook bij. Hij vertrouwt ons helemaal honderd procent. Met Hem proberen we nu de gewone dingen van alle daagse leven op een bijzondere manier te doen. Een warme aandacht geven voor elkaar, maar ook de benodigde hulp aanbieden voor mensen in nood.
Broeders en zusters, de koningschap van Jezus staat ons vandaag op het einde van het kerkelijk jaar voor ogen, als een toekomstvisioen, dat openbaar zal worden op het einde der tijden. Zijn rijk is het Rijks van de toekomst. Gesluierd, maar is het reeds aanwezig overal waar mensen goed zijn voor elkaar; waar mensen zich inzetten voor de rechtelozen en opkomen tegen onrecht. Daar is Christus Koning. Daar wordt zijn Rijk gevierd. Moge het zo worden voor alle mensen. Amen.
1e lezing: Ezechiël 34, 11-12. 15-17; 2e lezing: 1 Kor. 15, 20-26. 28; evangelie: Matteüs 25, 31-46.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan. En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en gij hebt Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken. Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd? Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.’