Broeders en zusters, in de liturgie onderbreekt vandaag de lezing van het Marcus evangelie, dat centraal staat dit jaar, om het 6e hoofdstuk van het Johannesevangelie te lezen en te overwegen. Deze onderbreking van het evangelie van Marcus is niet omdat het Marcusevangelie te kort zou zijn want heel wat passages uit Marcus worden niet gelezen.
Nee, we lezen het 6e hoofdstuk van het Johannesevangelie, omdat dit teken dat Jezus stelde tot de kern van ons christelijk geloof behoort. Het is een logisch vervolg op het evangelie van afgelopen zondag waar Jezus ons uitnodigde om mee te komen naar een eenzame plaats. Een eenzame plaats om er op krachten te komen, om te zien waar het echt op aan komt.
De eucharistie is de kern van ons christelijk geloof. Telkens wanneer wij eucharistie vieren, komen wij op uitnodiging van Jezus naar die eenzame plaats waar Hij zichzelf in brood en wijn aan ons geeft. Deze zelfgave Gods is de kern van ons christelijk leven. Over die kern mogen wij 5 weken lang nadenken en hopelijk de diepte ervan ontdekken, zodat Jezus werkelijk het levende brood voor ons leven kan zijn.
Waar ik vandaag graag met u over zou willen nadenken is het feit, dat het evangelie van vandaag Jezus ons laat zien als Degene die de mensen tot zich trekt. Hij verzamelt als de Messias alle verstrooide kinderen van Israël rondom zich en herstelt de verloren gegane gemeenschap. Het is een boodschap die ons vandaag de dag in het hart zou moeten raken, want we leven in een wereld die uiteen valt door individualisme en nationalisme. ‘Eigen volk eerst !’ is de boodschap in het groot en in het klein.
Jezus roept ons samen. Kijk eens wat een kracht er in het wekelijks samenkomen rond de eucharistie ligt. Mensen van alle rangen en standen, mannen en vrouwen, grote en kleine mensen. Het komt allemaal samen rond de eucharistische Jezus. In een van de eucharistische gebeden bidden wij: ‘Altijd blijft Gij bezig, U een volk bijeen te brengen uit alle naties en rassen en talen want van oost en west moet door een zuivere offergave hulde worden gebracht aan uw Naam.’ Ook in een monastieke gemeenschap die iedere dag eucharistie viert, is het goed om eens stil te staan bij dit wonder. Jezus roept ons samen, hoe verschillend wij ook zijn, om rondom Hem gemeenschap te vormen.
Je ontkomt er haast niet aan om te zeggen: “Maar is dat wel mogelijk?” Als je kijkt hoe groot de verschillen tussen mensen zijn en hoe graag wij die verschillen ook uitvergroten. Als je kijkt hoe gebrekkig, ongezond, vervelend al die verschillende mensen zijn. Is het dan wel mogelijk dat er iemand is die er een gemeenschap van kan maken? Ja, Jezus kan dat, want ‘in Hem bestaat er geen aanzien des persoons’. Hij is onze vrede die de scheidsmuren tussen ons allen wegneemt. Als je echt eucharistie viert dan ontstaat er een echte gemeenschap. Wellicht is dat de reden waarom er zo weinig mensen naar de eucharistie komen. Laten wij ons wel echt door Jezus omvormen tot die gemeenschap?
Wij hunkeren toch allemaal naar gemeenschap, broeders en zusters? Het is te begrijpen dat de mensen zich meester wilden maken van Jezus. Hij die ons uit de verstrooiing weer samen brengt tot een gemeenschap. Zo iemand wil je toch als Koning, als leider? Maar Jezus ontsnapt en trekt weg. Waarom? Was dit niet het moment geweest om zich als Messias te openbaren? Nee, Hij wil dat wij in, door en met Hem de gemeenschap vormen. Hij staat niet boven ons, maar Hij geeft zichzelf voor ons opdat wij onszelf zouden geven aan elkaar. Paulus houdt het de christenen van Efeze voor: leidt een leven dat beantwoordt aan de roeping die gij van God ontvangen hebt, in alle deemoed en zachtheid, in lankmoedigheid, liefdevol elkaar verdragend.
Alleen eucharistie vieren is niet voldoende, we moeten ons door de eucharistische Jezus ook laten uitzenden om in naam van Hem gemeenschap te stichten. Laten we niet bang zijn dat we daartoe niet in staat zijn, omdat we te weinig kwaliteiten daartoe zouden bezitten. Laten we vertrouwen op de Heer, dat Hij het weinige dat wij hebben tot teken van Zijn overvloed mag maken.
Eerste lezing: 2Kon. 4, 42-44; tweede lezing: Ef. 4, 1-6, evangelie: Joh. 6, 1-15
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Daarna begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias. Een grote menigte volgde Hem, omdat zij de tekenen zagen die Hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer. Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden. Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag dat er een grote menigte naar Hem toekwam, vroeg Hij aan Filippus: ‘Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?’ Dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist Hij wel wat Hij ging doen. Filippus antwoordde Hem: ‘Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denarien brood nog te weinig.’ Een van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?’ Jezus echter zei: ‘Laat de mensen gaan zitten.’ Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend. Toen nam Jezus de broden en na het dankgebed gesproken te hebben, liet Hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, alsmede de vissen, zoveel men maar wilde. Toen ze verzadigd waren zei Hij tot zijn leerlingen: ‘Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan.’ Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroden twaalf manden met brokken, welke door de mensen na het eten overgelaten waren. Toen de mensen het teken zagen dat Hij gedaan had, zeiden ze: ‘Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen.’ Daar Jezus begreep, dat zij zich van Hem meester wilden maken om Hem mee te voeren en tot koning uit te roepen, trok Hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.