“O, als ik niet de zekerheid had het heil des Heren te zien in dit leven op aarde!” De dichter van psalm 27, broeders en zusters, is duidelijk in hogere sferen wanneer hij dit uitroept. Niet alleen zingt hij uit dát hij Gods heil op aarde zal meemaken – zeg maar: God zal zien – , maar hij voegt daar bovendien extatisch aan toe: “O, als ik niet die zekerheid had!” Als een medebroeder mij dat zou zeggen, zou ik toch proberen hem met de voeten op de grond te krijgen. Of zou ik hem in die zekerheid moeten laten? Ongetwijfeld zal hij momenten meemaken dat de rauwe werkelijkheid hem tegemoet zal komen als een kille noordenwind, en dan zal hij zich een stuk minder zeker voelen. Maar die momenten van vervoering, van zekerheid zijn kostbaar en vervullen ons leven. Wij monniken hebben ons leven gegeven naar aanleiding van op zijn minst één zo’n moment.
Een moment van zekerheid, een flits van Gods genade, is genoeg om een mens volledig om te vormen, radicaal van koers te doen veranderen en alle opgebouwde zekerheden achter te laten. Want daaraan herken je de geroepene: opeens zijn alle dagelijkse zorgen volstrekt irrelevant geworden, ze zijn als het ware weggevallen, want iets anders – of kunnen we zeggen: Iemand anders – heeft de regie over zijn of haar leven overgenomen. Wie zich geroepen weet, slaat als een blinde een totaal onbekende weg in, met als enigste zekerheid dat hij of zij dit moet doen. “O, als ik niet de zekerheid had het heil des Heren te zien in dit leven op aarde!” Daar ga je dan, alles achterlaten en in het diepe springen. Nee, bij nader inzien ga ik toch maar niet proberen die broeder met de voeten op de grond te krijgen.
Zelfs als ik weet dat hij eigenlijk kiest voor iets ongrijpbaars. Paulus zegt het zo mooi in zijn brief aan de Hebreeën: “Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen.” Het gaat dus om geloof, voor Paulus in zijn brief, voor Jezus in zijn evangelie. Het geloof is een vaste grond, de dagelijkse zorgen om voedsel en kleding is los zand. Door ons geloof worden we overtuigd dat onzichtbare dingen echt werkelijkheid zijn. Liefde is werkelijkheid. Vertrouwen is werkelijkheid. Menselijk contact is werkelijkheid. Dát is de werkelijkheid waar Jezus naar streeft. Die werkelijkheid is Hem oneindig veel meer waard dan dagelijks voedsel, kleding of onderdak.
Maar de werkelijkheid is weerbarstig, broeders en zusters. Paulus weet er ook van. In diezelfde brief beschrijft hij een heel aantal figuren uit het Oude Testament die hebben getuigd van hun geloof, en hun leven radicaal daarop hebben gebaseerd. En plots schrijft hij: “In geloof zijn zij allen gestorven, zonder te hebben ontvangen wat hun beloofd was. Zij hebben het heil alleen uit de verte gezien en begroet.” Dat is inderdaad, broeders en zusters, de weerbarstigheid, de pijn van de gelovige: je ontvangt niet wat je beloofd was. Je krijgt het hoogstens in stukken en brokken, in kleine momenten of gebaren: een blik van contact, een woord van liefde. Maar het Rijk Gods op aarde, daar zijn we nog mijlenver van verwijderd.
Toch blijven we als gelovigen daarnaar streven. Een eucharistieviering als deze is de zichtbare uitdrukking van zo’n gezamenlijk streven. Wij willen allemaal het goede, en wij allen die hier samengekomen zijn geloven dat hier en nu een plek kan zijn waar liefde zichtbaar kan worden, in een vredeswens, een gezamenlijk gedenken in brood en wijn, in het luisteren naar de woorden van Jezus, die ons naar hier geroepen heeft.
Jezus geloofde als geen ander vóór of ná Hem in dat Rijk Gods op aarde, dat visioen van alles vervullende en doordringende liefde. Meer nog: zijn geloof in het Rijk Gods was zo groot dat Hij ermee samenviel. Hij wás en ís het Rijk Gods. Daarom is Hij het stralend middelpunt van ons leven, ons geloof: Hij realiseerde waar wij, mensen, als visioen in geloven.
En hoe is het Jezus vergaan, broeders en zusters? Hoe heeft de medemens van zijn tijd gereageerd op Hem die liefde belichaamde? Zij hebben Hem geconfronteerd met de rauwe werkelijkheid van hun wetten en plichten, een kille noordenwind. En toen Hij de liefde tot zijn Vader daarboven stelde, hebben ze Hem aan het kruis gemarteld en gedood. In geloof is Hij gestorven, zonder te hebben ontvangen wat Hem beloofd was. Daar kunnen wij alleen maar stil van worden.
1e lezing: Jesaja 49,14-14; 2e lezing: 1Kor. 4,1-5; evangelie: Mattheüs 6,24-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding? Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze. Zijt gij dan niet veel meer dan zij? Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen? En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen. Toch zeg Ik u: Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldgewas dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen? Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken? Want dat alles jagen de heidenen na. Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden. Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.