Ieder van ons ondervindt het dagelijks, broeders en zusters, wij moeten wat kiezen op een dag. Zelfs in onze Kloosterwinkel heb je er mee te maken. Je moet een keuze maken uit minstens 7 soorten bier, en wat de kaas betreft is het nog ingewikkelder: je hebt eerst geitenkaas en koeienkaas, maar dan begint het pas: naturel of kruidenkaas of bierkaas, en welke bierkaas, jong-belegen of belegen of oud-belegen, enzovoorts. Dit is niet als reclame bedoeld, maar ik hoor sommigen al denken, ‘reclame is het intussen wel’! Goed! Zo moeten wij elke dag op allerlei terreinen tal van keuzes maken. Want alles wordt aangeprezen als het lekkerste en het beste voor je gezondheid. Wij leven nu eenmaal in een neo-liberaal land van commercie en consumptie. Zolang het gaat over de dagelijkse, kleine, huishoudelijke zaken doen de meesten van ons deze keuzes spelenderwijs. Toch komen sommige mensen er niet uit en lijden onder keuzestress. ‘Kunnen’ kiezen wordt voor hen ‘moeten’ kiezen en ze raken in paniek. Het leven is een voortdurende vermoeiende ‘meerkeuzemogelijkheid’ geworden.
Soms moeten wij allemaal ook keuzes maken en beslissingen nemen die het fundament van ons leven raken. Het gaat dan over ingrijpende zaken die ons verdere leven bepalen, zoals de keuze van een studierichting, van een levenspartner, van een beroep, van een medische behandeling, enzovoort. Wat het kiezen zo moeilijk maakt is dat de keuze voor het ene de andere mogelijkheden uitsluit. Kiezen is ook verliezen. En wij houden toch zo graag alle mogelijkheden open. Ook op het gebied van onze gelovig- en christen zijn ontkomen wij er niet aan ons standpunt te bepalen, kleur te bekennen en te kiezen. Men dat meer dan 50 jaar geleden. Toen moest je je verantwoorden als je niet naar de kerk ging op zondag. Nu is het net andersom. Er is een soort ‘godsdienstvrijheid’ ontstaan die er niet alleen in bestaat dat wij vrij voor een of andere godsdienst mogen kiezen. Zelfs de inhoud van het geloof is een keuzepakket geworden. Over geloofskeuzes spreken ook de lezingen van deze zondag. Kiezen wij voor God? Of toch niet?
In de eerste lezing is het volk van Israël na de woestijntocht in Kanaän gearriveerd. Ze voelen zich aangetrokken tot de vruchtbaarheidsgodsdienst van de lokale bevolking. Maar die godsdienst eist mensenoffers, niet alleen ritueel maar ook letterlijk in het concrete dagelijkse leven. Jozua als man Gods weet dat alleen een keuze voor God, de Eeuwige en Enige, het volk voor wantoestanden kan behoeden. Dat is de keuze die hij het volk voorlegt. Hijzelf en zijn familie kiezen voor de God van Israël. Het volk volgt hem daarin. Alhoewel de goden van Kanaän aantrekkelijker lijken kiest het volk voor de veeleisende maar bevrijdende God. Hij is de enige die de mens tot zijn recht laat komen in eindeloze liefde en menselijke solidariteit.
Ook het evangelie wil ons laten kiezen. Jezus heeft net de moeilijke rede over het brood gehouden. De toehoorders zijn er niet goed van. Nog meer dan de moeilijke betekenis van zijn woorden, is zijn claim dat Hij door de Vader vanuit de hemel gezonden is een onoverkomelijke hindernis. Velen maken aanstalten om teleurgesteld te vertrekken. Dan volgt de vraag van Jezus aan de Twaalf die er een beetje bedremmeld en twijfelend bij staan: ‘Willen jullie misschien ook weggaan?’ In die vraag klinken drie dingen door:
-Jezus’ ontgoocheling en teleurstelling,
-zijn oneindige respect voor de vrijheid van zijn leerlingen en
-zijn onwrikbaarheid als het om zijn boodschap gaat. Hij neemt er geen letter van terug. Juist die onwrikbaarheid maakt een heldere keuze mogelijk: als je voor Hem kiest dan kies je niet voor een lauw compromis. Wat van ultiem belang is verdraagt geen gesjacher. Maar de vrijheid om heen te gaan blijft altijd overeind. Dan krijgen we het antwoord van Petrus: ‘tot wie zouden wij dan wel gaan?’ Hij heeft zeker niet de volle draagwijdte van zijn eigen worden begrepen. Maar instinctmatig voelt hij aan wat er op het spel staat. ‘Gij hebt woorden van eeuwig leven’. Hij blijft trouw aan zijn vroegere keuze. Later, veel later pas, zal hij begrijpen en zijn collega’s met hem.
Over de hoofden van de toehoorders van destijds richt Jezus zich met zijn vraag ook tot ons. Blijven wij of willen wij ook weggaan? Velen maken in onze tijd een negatieve keuze. Ook wij worden voor de keuze gesteld. Als wij kiezen voor Hem is de weerbarstigheid nooit ver weg. Geloven is moeilijker dan niet geloven. Geloven lost geen problemen op. Wie vandaag gelooft moet het uithouden met een God die door velen wordt ontkend. En met een kerk in schandalen. Godsdienst heeft nu eenmaal een trage werking op de geest van mensen, en het komt erop aan die traagheid toe te laten. Geloven is als olie die zeer langzaam doordringt in een harde steen. De zoetheid van de vruchten laat zich slechts zeer geleidelijk proeven. Het komt erop aan de tijd te verduren en niet driftig resultaat te willen zien. De keuze voor God is dikwijls een vorm van trouw zonder goed te zien waar je uit gaat komen. Geloven is en blijft een risicovol avontuur, in het voetspoor van Abraham (Hebr.11,8.13). Het is met het geloof zoals met een huwelijk: er zijn periodes van onbegrip en leegte die moeten overbrugd worden. De trouw, het uithouden in periodes dat je het niet ziet zitten, heeft te maken met intuïtief vertrouwen, de basis voor elke keuze. En die keuze moet telkens weer vernieuwd worden.
De Heer stelt ons nu en dan voor de fundamentele keuze. Maar Hij heeft ook begrip voor ons kleine en aarzelende geloof. Dat wij het met Gods genade Petrus mogen na - zeggen en na - leven, van harte, vrij en met volle overtuiging: ‘wij geloven en weten dat Gij de heilige Gods zijt. Tot wie zouden wij anders gaan?’
1e lezing: Jozua 24,1-2a.15-17.18b; 2e lezing: Efeziërs 5,21-32; evangelie: Johannes 6,60-69
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zeiden velen van Jezus’ leerlingen: ‘Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?’ Maar Jezus, die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun: ‘Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was…? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u, die geen geloof hebben.’ - Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren -. Hij voegde er een toe: ‘Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, als het hem niet door de Vader gegeven is.’ Ten gevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: ‘Wilt ook gij soms weggaan?’ Simon Petrus antwoordde Hem: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.’