Elk van de vier evangeliën heeft minstens een centrale gedachte die zorgt voor de verbinding tussen de uiteenlopende verhalen. Zo geven het geloof in een barmhartige God en de herinnering aan de biddende Jezus een eigen kleur aan het Lucasevangelie. Sommige Bijbelkenners noemen dit derde evangelie het ‘evangelie van de barmhartigheid’. Denken we maar aan de twee bekende parabels die eigen zijn aan dit evangelie: de parabel van de barmhartige Samaritaan en de parabel van de vader en zijn twee zonen. Maar dit thema beperkt zich niet tot parabels en gelijkenissen. Al even sterk toont Lucas ons hoe Gods barmhartigheid werkzaam is in Jezus’ omgang met al wie aan de rand van de samenleving leeft.
Terecht kunnen we ons dan ook afvragen of het evangelieverhaal van deze zondag geen vreemde eend in de bijt is. Want hoe het de rijke vergaat in het hiernamaals, getuigt niet van vergevensgezindheid. En wanneer we zien hoe het de arme Lazarus vergaat dan lijkt het er op dat God partijdig is. Dat is slechts een van de vele zwart-tegenstellingen die kenmerkend zijn voor deze parabel. Een rijke bijvoorbeeld die anoniem blijft tegenover een arme die een naam heeft, en niet zomaar één: Lazarus, letterlijk: El’azar dat is: ‘God helpt’. God kiest met andere woorden partij. En dat is inderdaad ook zo. Getuige de H. Schrift en de heilsgeschiedenis die erin verteld wordt. Het verhaal is door zijn zwart-wittekeningen echter nog scherper. Er wordt verhaald van een dagelijks uitbundig feestmaal dat in schril contrast staat met de kruimels voor de honden waarmee Lazarus het moet stellen. Er is de tegenstelling tussen het hiernúmaals en het hiernámaals waarbij de rollen worden omgekeerd. Zo wordt Lazarus door de engelen naar de hemel gedragen terwijl de rijke weliswaar een eervolle begrafenis krijgt met alles erop en eraan maar wel in de onderwereld terecht komt. In één woord: God is in het hiernamaals barmhartig en tegelijk ook ongenadig. Dat is een harde tegenstelling die voor menige gelovige niet gemakkelijk ligt. Wij rekenen immers op de Bijbelse God van barmhartigheid, die lankmoedig en medelijdend is. Getuige de eerste zin uit het openingsgebed van deze zondag waar staat: Almachtige God, uw zorg gaat uit naar iedereen, maar het meest van al naar hen voor wie niemand oog heeft.
Zoals elke parabel verzwijgt ook dit verhaal heel veel en geeft dit aan ieder van ons de kans om zelf een oordeel te vormen. Niet zozeer over de ander met of zonder hoofdletter, maar een oordeel over onszelf: waar sta ik in dit verhaal? Daartoe staan de twee levenshoudingen tegenover elkaar waarbij uiteindelijk de rollen zullen worden omgekeerd: de machteloze komt thuis bij Abraham, de zelfverzekerde zal voor altijd en eeuwig door een diepe kloof daarvan gescheiden zijn. Een omkering die we vaker bij Lucas vinden. Zo zingt Maria in het begin van het Lucasevangelie in het Danklied: “Wie honger hebben overlaadt God mijn redder met goede gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen” (Lc 1,53). En in de Veldrede zegt Jezus tot zijn leerlingen: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods. Zalig die nu honger lijdt, want gij zult verzadigd worden” (Lc 6,20b-21). En Lucas voegt er op het einde enkele vervloekingen aan toe die we niet in de gelijkaardige Bergrede van Matteüs lezen. Een vervloeking die er niet om liegt: “Maar wee u. rijken, want wat u vertroost, hebt ge al ontvangen. Wee u die nu verzadigd bent, want ge zult honger lijden” (Lc 6,24-25a).
Zoals ik reeds aanstipte, vermeldt dit verhaal ook niet alles. Zo wordt er in het hiernumaals geen oordeel geveld over de rijke man. Eigenlijk heeft hij niets verkeerds gedaan. Strikt genomen is hij niet egoïstisch maar ziet wel alleen zichzelf en heeft niet de minste aandacht voor die arme. En daarmee slaat hij ook geen brug over de diepe kloof tussen hen beide. Omgekeerd zegt het verhaal ook niet dat de arme die plaats naast Abraham heeft verdiend. Ons verhaal gaat echter verder dan deze overbekende bedenkingen. Lazarus is gewoon de arme bedelaar bij de poort waar iedereen langs loopt zonder op hem acht te slaan. Hij is een van de meer dan tien procent structurele armen, die onzichtbaar zijn voor al wie goed bemiddeld is en voor al wie het toch zó druk heeft met belangrijkere dingen. Zo zorgt de huidige economische crisis dat de muur tussen rijk en arm nog hoger is dan voorheen. Aan de ene kant van die muur maken mensen zich zorgen hoe ze in gewicht en gewichtigheid moeten afvallen terwijl aan de andere kant zoveel meer mensen niet weten hoe de knagende honger te stillen. Door aan deze arme een naam te geven drukt Jezus uit dat God duidelijk kiest voor de arme en trouw blijft aan hen. Hij kent hem …. een naam toe.
Toch kunnen we ons afvragen of dit de uiteindelijke boodschap is. De vraag blijft immers in ons binnenste naklinken: ‘Waar blijft Gods barmhartigheid dan? Hij is toch een God van ontferming en vergeving? Jezus laat ons vandaag zien dat God op dit vlak niet tot alles in staat is. God is anders dan wij denken. Hij is de Andere. De kloof tussen de rijke en Lazarus was er reeds op aarde en enkel de rijke was in staat geweest hem te overbruggen. God kon en kan dat niet. Hij heeft enkel onze handen om uit te steken naar de ander. Of God al dan niet over die kloof heen kan is hier dan ook niet de vraag. Jezus wil op confronterende wijze slechts één facet laten zien van Gods omgaan met ons. En dat is de onvoorwaardelijke eis die Hij stelt wanneer het gaat om de zorg voor de armen. Een eis aan allen die zelfgenoegzaam leven. Aan hen die vooral met zichzelf bezig zijn en de ellende voor hun eigen deur of naast zich niet meer zien of niet willen zien. Matteüs drukt dit in Jezus’ eschatologische rede heel krachtig uit. Het criterium met name volgens het welke ons leven uiteindelijk beoordeeld zal worden. Want tot tot wie aan zijn linkerkant zitten, zal Jezus zeggen: “Ga weg van mij in het eeuwige vuur. Want ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven” (Mt 25,41-42). Maar ook omgekeerd zal Jezus zeggen dat ‘God helpt’ in mensen die weigeren te geloven dat onrecht het laatste woord heeft. In mensen die doen wat ze kunnen om recht en gerechtigheid tot stand te brengen. En waar hen dat niet lukt kunnen ze bidden: ‘God help!!’ of kunnen met Huub Oosterhuis zingen:
‘Voor uw naamgenoten in ons midden:
vluchtelingen, vreemden,
God, wees niet niemand.
Gedenk uw mensen dat zij niet vergeefs geboren zijn.’
1e lezing: Amos 6, 1a. 4-7; 2e lezing: 1 Tim. 6, 11-16; evangelie: Lucas 16, 19-31
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën: ‘Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken. Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, en Lazarus in diens schoot. Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd. Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en op gelijke manier Lazarus het kwade; daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting, maar wordt gij gefolterd. Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat, zelfs als men het zou willen, van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen. De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen. Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren. Maar hij zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren. 31 Hij echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden, als er iemand uit de doden opstaat.’