Jezus is met zijn leerlingen onderweg naar Jeruzalem. Tijdens deze reis is er veel gesproken over de wereld waarin ze leven. Jezus heeft geprobeerd te zeggen welke rol hij daarin speelt en hoe hij God ziet.
Echt begrijpen doen ze het niet. En nu komen ze langs een randfiguur, een blinde bedelaar zit langs de kant, die de maatschappij heeft leren kennen van de harde kanten: niet opgenomen als asielzoeker.
Bartimeüs, een blinde bedelaar aan de rand van de weg. Met deze sobere woorden tekent Marcus het drama van deze man en het drama van vele gehandicapten in de oudheid. Een handicap bracht hen onvermijdelijk tot bedelstaf en drong hen naar de rand van de maatschappij. Men wilde er weinig mee te maken hebben. Ze werden vaak gezien tot last en één die zelfs onheil brengt. De blinde Bartimeüs was werkeloos en had geen enkel perspectief meer. Bedelen aan de kant van de weg, dat was alles wat hem bleef. Waardeloos, zonder menselijke waardigheid. Misschien voelde hij zichzelf ook nog als een levenslange belasting voor zijn omgeving. Hij trekt een mantel om zich heen als bescherming tegen de kilte en de verachting van zijn medemensen.
De blinde bedelaars aan de rand van de weg zijn nog niet verdwenen. Bartimeüs was er toen - 2000 jaar geleden - en hij is er nu nog altijd. Soms is het een man, en soms een vrouw of een kind zelfs. Zo lang die mensen zich klein houden en niet opvallen, worden ze geduld en zelfs beklaagd. Wie in deze rol blijft, krijgt af en toe zelfs nog een aalmoes. Maar Bartimeüs uit de Bijbel houdt zich niet aan zijn rol. Hij heeft lang genoeg aan de rand van de weg gezeten. Hij is wel blind maar niet doof. Hij heeft ooit over Jezus van Nazareth gehoord. Van die man wordt verteld, dat Hij uit eigen kracht lammen kan laten gaan en blinden kan laten zien. En Bartimeüs wil hem graag ontmoeten. Hij laat zich horen en roept Jezus hoewel de omgeving hem het zwijgen op legt. Want de omstanders vonden het ongepast, dat Jezus zich zou inlaten met ziekte en handicap.
Bartimeüs roept, en wel zo luid dat iedereen het kan horen. Hij laat zich de mond niet snoeren. Zonder dat luide roepen zou hij nooit genezen zijn. Hij verschuilt zich niet langer meer in de erbarmelijke levenssituatie. Hij wil alleen maar ontferming. Bartimeüs is blind maar hij ziet. Zijn geloof maakt hem ziende. Jezus ziet Bartimeüs en Bartimeüs ziet Jezus hoewel hij blind is. Zijn hardnekkige geschreeuw wordt door Jezus opgevangen en beloond! Jezus geneest hem en daarna gaat Bartimeüs met Jezus mee, sluit zich aan bij de tocht naar Jeruzalem, de stad waar Jezus zal gekruisigd worden. Kortom, Bartimeüs wordt volgeling, terwijl de grote menigte, die er bij was, achterblijft. Deze genezing is een wonderlijk verhaal. Maar wanneer dit verhaal ons niet raakt dan blijft het maar een verhaal. Als we God onze behoeftigheid in een gebed toevertrouwen, als we onze nood uitschreeuwen dan mogen we er op vertrouwen dat we God in onze medemensen zullen ontmoeten. Misschien zullen onze ogen niet direct open gaan zoals bij Bartimeüs. Want genezing heeft tijd nodig en de weg naartoe is soms heel lang.
De menigte begrijpt niet dat Jezus juist voor iemand als Bartimeüs is gekomen, mensen die aan de rand van de samenleving zitten. Ze geven er blijk van zelf blind te zijn, blind voor wat Jezus als belangrijk ziet: de hand uitsteken naar wie hulp nodig heeft. Jezus wilde dat Bartimeüs dat gaat inzien en hij werd volgeling van Jezus op zijn verdere weg naar Jeruzalem, waar voor Jezus de moeilijkste periode aanbrak. Het gaat om het proces van de navolging: leerling worden van Jezus; Jezus ‘echt’ zien en hem volgen; Hem voor ogen houden op de levensweg die wij in zijn spoor mogen gaan. Mogelijk is het verhaal van Bartimeüs ook ons verhaal, een parabel die ons uitnodigt tot verlangen om ook te gaan zien.
Eerste lezing: Jer. 31,7-9; tweede lezing: Hebr. 5,1-6; evangelie: Marc. 10,46-52
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Nu kwamen ze in Jericho. Maar toen Jezus vergezeld van zijn leerlingen en een flinke menigte weer uit Jericho wegtrok, zat een blinde bedelaar, Bartimeüs, de zoon van Timeüs, langs de weg. Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was, begon hij luidkeels te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem eens hier.’ Ze riepen de blinde toe: ‘Heb goede moed! Sta op. Hij roept u.’ Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe. Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt ge dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde Hem: ‘Rabboeni, maak dat ik zien kan!’ En Jezus sprak tot hem: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen. ’Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.