In het begin was het Woord… Het zijn de traditionele evangeliewoorden op Kerstmorgen. We hebben al afscheid genomen van de romantische woorden van het evangelie van vannacht die zoveel stof leveren voor onze kerstliedjes en wat we visueel maken door de kerststal neer te zetten en daar bij te mijmeren. Misschien denkt u, waarom niet gewoon over de stal en de kribbe, over het kind en Bethlehem en vooral vrede op aarde? Dat past toch beter bij deze eerste kerstdag. De traditie in de kerk leest echter al eeuwen op de kerstmorgen uit het evangelie van Johannes. De o zo vertrouwde lezing uit Lucas klinkt in de kerstnacht en als het licht is worden we uitgedaagd door de openingswoorden van Johannes. Het is niet eenvoudig een twee drie door te hebben wat hij bedoeld. Maar hij dacht ons uit te graven naar een diepere betekenis van het kerstverhaal van vannacht. Laten we ons een in verdiepen. Maar alvorens dat te doen willen we eerst God en elkaar om vergeving vragen voor waarin we tekort zijn geschoten.
Waar de evangelisten ons meenemen op het begin van de weg van Jezus, zodat we kunnen zien hoe bijzonder dit kind is, begint Johannes aan de hemelse overkant. Het verschijnen van Jezus is als een nieuwe schepping, een volstrekt nieuw begin van de overzijde. Hij zet daarom in dit openingsgedeelte bakens neer in het open land waar het begin moet zijn en welke richting we zouden kunnen gaan. Die bakens zouden we Woord, Licht, duisternis, leven, geloven kunnen zijn en Hij noemt ons kinderen van God. Het prikkelt om verder te lezen, zoals bij een spannend boek waarbij je het soms ook niet kunt laten toch even tussendoor de laatste bladzijde te lezen. Daarmee haalt hij ons uit onze comfort zone; want we weten hoe het verder gaat met Jezus. Misschien hebben we daarom een beetje moeite met deze lezing op eerste kerstdag het lijkt na vannacht niet zo cosy meer. We willen niet weggelokt worden uit onze gezelligheid en deze dag vooral feestelijk doorbrengen, terwijl Johannes ons wegroept uit de idylle, wat ons toch ook een beetje aan Charles Dickens doet denken. Een verhaal aan het begin van de jaartelling dat zich leent om er middeleeuwse sprookjes aan toe te voegen om bij weg te mijmeren. Niets mis mee maar na een droom gaan de ogen ook weer open.
Johannes begint werkelijk bij het begin: in de beginne, legendarische woorden zoals dat vannacht was met de woorden: in de dagen van Keizer Augustus. Maar het is niet het begin. Het is nu een begin. Daar kunnen de verwoeste en vermoeide aarde niet bij verzwegen. We hebben er al 5000 jaar Bijbelse geschiedenis opzitten en er zal gerenoveerd moeten worden. Hier moet iets gebeuren. De mens heeft de vrijheid gekregen om te heersen over de aarde. Maar dat heeft hij ruim opgevat. Hij kreeg niet het recht te heersen over de mens. Een eigenlijk staat er niet: heersen maar zorgen voor en maar paal en perk stellen aan alles dat zijn mensen bedreigt. Dus we gaan eigenlijk niet opnieuw beginnen. We gaan terug naar af. Wat er vannacht is verteld en wat Johannes ons probeert uit te leggen. We hebben voortdurend behoefte aan bijscholingen en God zelf komt dat doen. In zijn zoon komt God op aarde om met ons mee te leven.
Want we waren wel teruggezakt in de duisternis. Er zij licht! Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in zijn macht gekregen. Kijk, hiermee zet Johannes de toon voor zijn hele evangelie. Het licht kwam in de duisternis.
Hoe ziet dat licht eruit? Lucas weet het wel. Dat licht is een kind geboren in een uithoek van een groot en machtig rijk. Kind van een timmerman en zijn jonge vrouw, onderweg, machteloos en kwetsbaar. Een kind op reis, op de vlucht. Johannes beschrijft het als: het woord is mens geworden. Letterlijk: vlees geworden. Dat woord drukt de beperktheid, kwetsbaarheid en eindigheid van dat mensenkind uit.
Hiermee zijn we onmiddellijk in het hart van het kerstverhaal. Want is dat niet precies wat de engelen bezongen en de herders tot hun verbijstering zagen. Het licht van de wereld, God in ons midden, het blijkt een mensenkind te zijn, kwetsbaar, onveilig en midden in de tijd! Van dit kind wordt beweerd dat het Gods menselijke gezicht onder ons is. Als je wil weten wie God is word je verwezen naar een kind!
Dat vraagt een omslag in ons denken. God is niet te vinden in de machthebbers van deze aarde, in mensen die met een vingerknip de wereld naar hun hand kunnen zetten, maar in een kind, een arm kind, geboren in een uithoek van de wereld met herders als kraamvisite.
Blijkbaar wil God alleen zo in ons midden zijn, in het kwetsbare, in het kleine, in wie niet voor zichzelf kan zorgen. Dat vraagt nogal wat van ons. We zijn allemaal groot geworden met een beeld van God als een stoere almachtige alleskunner. We ontmoeten hier het tegenovergestelde. Bonhoeffer omschrijft het in zijn visie met een nadruk op God als de lijdende in deze wereld. Hij ontdekte in zijn persoonlijke leven, als gevangene van Hitler en uiteindelijk slachtoffer van het nazidom, God niet in de grote machthebbers, maar juist in de lijdende en kwetsbare mens. alleen de lijdende God kan ons helpen. En niets is zo actueel als dat. Het kerstfeest is zo solidair met het lijden dat het ook een Paasverhaal kan zijn. Maar voor we dat begrijpen hebben we onze Meester wel drie jaar nodig om het in te gaan zien. In het wonderbare kind worden me nu het meest aangesproken.
Alleen de lijdende God kan helpen, blijkt de onbegrijpelijke grondtoon van het evangelie te zijn. Het Woord is vlees geworden. God komt ons nabij in het kwetsbare kind en alleen zo kan hij licht in de duisternis zijn, alleen zo kan hij ons helpen. In onze kwetsbaarheid komt hij ons nabij, is Hij ons nabij. En niet alleen voor ons is hij er, maar zoals Jesaja het al voorzag, voor de hele aarde, tot in haar verste uithoeken, tot de einden der aarde. Want hij kan het blijkbaar niet laten om mensen nabij te zijn, alleen zo wil Hij onze God zijn.
Zo is hij licht in de duisternis. Het leven is met de geboorte van dit kerstkind niet opeens heel anders en geweldig geworden. We zijn nu niet opeens geweldige mensen geworden, heiligen of halve goden. Lijden en verdriet horen ook vandaag nog bij het leven, vrede op aarde is ver te zoeken, mensen zijn met miljoenen op de vlucht. Je zou er moedeloos van worden en voor je het weet roep je het uit: God los deze problemen op: neem mijn verdriet weg, zorg dat het lijden voorbij is, geef vrede en een thuis voor al die mensen die dolen over deze aarde. Eigenlijk zouden we Jezus moeten smeken om ons opnieuw te hulp te schieten want er gebeuren ook in deze dagen van, niet het beginne of van keizer Augustus, maar van Poetin en Trump de vreselijkste dingen. Je weet het nooit maar ik denk niet dat dat zal gebeuren. Het grote voorbeeld blijft de lijdende God. Aan ons de opdracht dat lijden te verzachten, te beginnen bij de lijdende mens. Steken we daar onze helpende hand naar uit dan is Christus op aarde.
Als het leven pijn doet heb ik niets aan iemand die zegt: het gaat wel over; maar zoveel meer aan iemand die naast me staat, die deelt in mijn verdriet. Iemand die een lichtje aansteekt als de duisternis me naar de keel vliegt. Iemand die mijn lijden onder ogen durft te zien, ook als hij daar zelf aan slijt. En wat zeggen al die mensen die verlangen naar vrede ons over God? En al die vluchtelingen? Zijn ze in hun kwetsbaarheid Gods aangezicht? Worden we nog door hen geraakt, diep in ons wezen, of keren we ons af. Zouden we in dat lijden God kunnen vinden? Zou God ons in dit lijden iets willen zeggen?
Het kerstverhaal is geen romantische idylle van een schattig baby’tje, waar iedereen vreugdevol omheen staat en nog lang en gelukkig leeft. Het is het realistische verhaal van een kind in een rommelige en weerbarstige wereld vol letterlijke valkuilen waarin de mens denkt het voor het zeggen te hebben. werkelijkheid. Dat is een grootheidswaanzin. Niemand heeft het recht een ander te schaden want dat maken we het lijden van God groter. Van dit kind wordt beweerd dat Hij Gods aangezicht onder ons is. God laat zich zien als de lijdende, als de kwetsbare, als iemand zoals wij. Als we de evangelisten mogen geloven is dat kind het licht in onze wereld. Het licht dat is uitgezaaid onder ons, dat ons ruimte en adem heeft gegeven, dat vonkt en glinstert in ons gewone, kwetsbare bestaan en weerspiegelt in ons. Uiteindelijk wordt de nacht overwonnen en daar mogen wij aan meewerken.
Het licht nooit meer gedoofd kan worden, in het kwetsbare geloof dat God ons zal behoeden voor alle duisternis. We hebben het licht brandende te houden zodat we de wonden van de slachtoffers kunnen verzorgen. Zo spreken we Johannes tegen als hij verzucht: maar ze hebben het niet gezien en ze hebben het niet aanvaard.
Kerstmis is een feest van de blijheid. Omdat een Kind geboren is onder ons, mens onder de mensen. Een Kind dat mens is en God tegelijk.
Kerstmis is een feest van eenvoud. God spreekt tot ons via een kind. Laten wij bidden om eenvoud.
Kerstmis is een openingsfeest van vrede waar geen einde aan komt. Omdat het Kind spreekt tot allen die van goede wil zijn, die het goed menen met elkaar. Laten wij bidden om de eeuwigdurende vrede.
Kerstmis is een feest van verbondenheid. Met de gemeenschap[, met familie, vrienden, mensen uit de omgeving en wereldwijd, laten we bidden om die verbondenheid.
Kerstmis zijn ook dagen van mensen die zich eenzaam en verlaten voelen, die Kerstmis niet als een feest kunnen beleven. Laten wij ons met hen verbinden.
Kerstmis is een feest van liefde. Liefde van moeder en kind. Liefde van ouders voor elkaar. Liefde van jonge mensen die hun leven willen delen. En liefde ook van de mensen onder elkaar: een glimlach, een schouderklopje, een bemoedigend woord. Laten wij bidden om liefde.
God, U bent voor ons mens geworden, opdat wij mens zouden worden voor elkaar. Laat Uw grenzeloos licht ons omgeven om het verder uit te dragen. Dat vragen wij u door Jezus onze Heer. Amen.
1e
lezing: Jes. 52, 7-10; 2e lezing: Hebr. 1, 1-6; evangelie: Johannes 1, 1-18
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is. In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan. Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes. Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen. Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht. Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld. Hij was in de wereld; de wereld was door Hem geworden, en toch erkende de wereld Hem niet. Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet. Aan allen echter die Hem wel aanvaardden, aan hen die in zijn Naam geloven, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden; Zij zijn niet uit bloed noch uit begeerte van het vlees of de wil van een man, maar uit God geboren. Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol van genade en waarheid. Wij hebben Johannes’ getuigenis over Hem toen hij uitriep: ‘Deze was het van wie ik zei: Hij die achter mij komt, is mij voor, want Hij was eerder dan ik.’ Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen: genade op genade. Werd de Wet door Mozes gegeven, de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen.